door Leo Nierse
14 juli 2015

De gemeente wil de komende jaren de zogenoemde Oostflank van de binnenstad herinrichten als een parkachtige zone. Belangrijkste oogmerk: het ‘zichtbaar’ maken van de 14e-eeuwse stadsmuur. Letterlijk gaat dat natuurlijk niet lukken, maar met een groene inrichting kunnen de historische contouren wellicht gesuggereerd worden. Het zal sowieso een mooie aanvulling zijn op de nieuwbouw van het Gasthuispoortproject die in de plaats komt van de sfeerloze gemeentepanden uit 1977 (o.a. de Sociale Dienst). 

Panorama
Panorama van de Oostflank-ravage. Najaar 1972, de deels onbestrate Vlaszak was veranderd in een officieuze parking.
De doorbraak van de Boschstraat is in volle omvang zichtbaar.

In dat jaar kwam ook de Vlaszak terug in een geheel nieuwe, zij het in een van elke poëzie verstoken gedaante. Maar zelfs dat was al een hele stap vooruit, vergeleken met de twintigjarige ravage die eraan voorafging. Die was het gevolg van de geplande (en gedeeltelijk mislukte) aanleg van de City Ring, de verkeersweg rond het stadshart. Een historie-vijandig stedenbouwkundig plan van modernistische ontwerpers, die werden voortgedreven door een ras ontsporend vooruitgangsstreven dat zelfs voor gedeeltelijke afbraak van het monumentale Begijnhof en asfaltering van het Valkenberg niet terugdeinsde. De transformatie van de tot verkeersweg verbrede Vlaszak en de doorbraak in 1960 naar wat de J.F. Kennedylaan ging heten, scheepte de stad op met een vlakte als een oorlogsgebied, dat zich uitstrekte van de kop van de Boschstraat tot aan de Houtmarkt (die trouwens zelf ook amputatiepatiënt werd door de sloop van de Maria Hemelvaartkerk in 1967).

kloosterplein
Het Kloosterplein in 1955. Links komt de Vlaszak eropuit, rechts de Beijerd. De bomen op de achtergrond staan in het toen nog niet ‘gekortwiekte’ Valkenberg.

In de kop van de Boschstraat ging een dozijn historische panden tegen de grond. Het erachter gelegen deel van het Valkenberg moest er eveneens aan geloven en verdween, samen met de middeleeuwse Zwaanstraat en delen van de Bouwerij- en Valkenstraat, onder het asfalt. Dat was eind jaren ’50 ook het lot van de oorspronkelijke Vlaszak en het er parallel aan gelegen straatje de Beijerd plus de tussen liggende stadsgracht en dito steegjes. Deze hele ‘bundel’ paste in de huidige omvang van de (nieuwe) Vlaszak. Ook Kloosterplein, Kloosterlaan en Pasbaan verloren hun karakter door de op zich noodzakelijke, maar harteloze sanering.

Elke zichtbare herinnering aan de historische situatie was volledig uitgevlakt. Totdat de geschiedenis zelf zich roerde en in het vroege voorjaar van 1976, middenin de chaos van de Oostflank, zelf wel haast letterlijk de kop opstak.

De bodem onder de vrijwel geamputeerde kop van de Boschstraat en platgeslagen Vlaszak/Beijerd gaf de funderingen prijs van Breda’s oudste stadspoort – de 13e-eeuwse Gasthuispoort - en veertig meter van de 14e-eeuwse stadsmuur prijs. De vondst was landelijk nieuws. Het troosteloze gebied had op slag zijn historische betekenis terug. Maar de fascinerende aanblik verzonk al spoedig in het vreugdeloze straatbeeld van 1977.

Nog eens veertig later gloort nu de rehabilitatie, met de uitvoering van de herontwikkelingsproject Gasthuispoort en het herinrichtingsplan Oostflank. Hiermee kan de historische ambiance terugkeren in een sfeervolle, nieuwe stedenbouwkundige gedaante. Als dat het voorstellingsvermogen van de Bredanaar voldoende kan prikkelen, dan wordt de 14e-eeuwse stadsmuur zowaar bijna zichtbaar.

Oostflank ontstond rond 1250 bij bouw van eerste stadspoort

De 14e-eeuwse stadsmuur was niet Breda’s eerste omwalling. Die werd al omstreeks het jaar 1200 opgeworpen: een aarden wal met een palissade erop en een gracht er langs. Als een hoefijzer lag die met de beide uiteinden tegen de oostelijke Markoever aan. Op de krappe 30 hectare daarbinnen lagen tussen de bebouwing opvallend veel marktplaatsen, waar de over de rivier aangevoerde waren werden verhandeld. Daar kwam het grote geld binnen; de bewoners konden er in de loop van de 13e eeuw al de eerste stenen voorganger van de Grote Kerk van bouwen. Evenals de eerste stenen stadspoort, die omstreeks 1250 in de wal werd geplaatst. Ziehier het feitelijke begin van de Oostflank. Omdat er even buiten de wal (op de plek van het huidige MOTI) een ziekenhuisje stond, ging het hier het Gasthuiseinde heten. Niet veel later verrees even verderop, aan de landweg naar Ypelaer, het norbertinessenklooster St.-Catharinadal (locatie Holland Casino), dat vanuit het Gasthuiseinde bereikbaar was over een weggetje langs de wal.

De ontwerpers van het vergroeningsplan
De ontwerpers van het vergroeningsplan van de Oostflank ontleenden hun contouren (b) aan de bekende gravure van de ommuurde stad anno 1350 (a) volgens Th. Van Goor (1744).

Het was de Brabantse hertog Jan III, die als toenmalig heer van Breda een begin maakte met de verstening van de stadswal. De hertog voerde oorlog met zowel de graaf van Holland als de Gelderse hertog, vandaar. In 1333 -’34 vernieuwde hij de Gasthuispoort, versterkte de haven en bouwde halverwege die twee objecten een stenen toren op de rivieroever (locatie: KMA-terrein). Tussen die toren en de Gasthuispoort kwam een drie meter dikke verdedigingsmuur, dwars door het Valkenberg. Een even zware muur kwam te liggen tussen de stadspoort en de Molenstraat. Die liep dus over de huidige Vlaszak tot aan de centrale bibliotheek. Maar zodra de oorlogsdreiging was geweken, geloofde de hertog het verder wel. Diens opvolger als heer van Breda, Jan II van Polanen, begon in 1350 met de volledige ommuring van de stad. De klus was in 1410 geklaard.

Het betekende tevens de bouw van twee nieuwe stadspoorten: de Eind- of Lombardpoort (op de huidige voetgangersoversteek Eindstraat-Ginnekenstraat) en de Tolbrugpoort (locatie De Trapkes, tegenover de kop van de Haagdijk). Ook kwamen er twee kleinere poorten: aan het eind van de Molenstraat de Nonnenpoort (later Gevangenpoort) en aan het eind van de Waterstraat de Waterpoort.

Op St.-Catharinadal na, was de huidige Oostflank toen zo goed als leeg grasland. Het stadswater van de Oude Vest vormde nog zo’n anderhalve eeuw de zuidelijke begrenzing van het stadje. Wel ontstonden buiten de oostelijke en zuidelijke stadspoort de woonbuurten Gasthuiseinde en Ginnekenseinde. Aan de noordkant van het Gasthuiseinde lag aan de rand van het Valkenberg dan nog de Bouwerij, de kasteelhoeve waar de heren van Breda voor eigen consumptie gewassen lieten verbouwen. En dan begon al snel het Belcrumse bos.

“Stuur dat verdomde vee maar naar de nonnen!”

Nu strekt het projectgebied van de te vergroenen Oostflank zich helemaal uit tot het eind van de (laat-19e-eeuwse) Vierwindenstraat. Dat ligt in afstand en tijd wat al te ver verwijderd van de 14e-eeuwse stadsmuur, om hier nu de historie van de zuidelijke Oostflank te schetsen. Memorabel is wel, dat de sprong over het zuidelijke stadswater in de 16e eeuw gemaakt werd vanaf de Gasthuis- of Veemarktstraat. De veemarkt had er ook alles mee te maken.

Grafelijk raadsheer Henric Montens (1463-1548), rechterhand van Hendrik III van Nassau en huisbaas van half notabel Breda, bewoonde daar sinds de bouw in 1513 een imposante patriciërswoning (het huidige Bisschopshuis). Even ijdel als invloedrijk, was Montens almaar in touw om zijn woonstee door uitbreiding en verfraaiing nóg indrukwekkender te maken. Kosten noch moeite, zogezegd. 

Chassépark.
Metselwerk van een bastion van graaf Hendrik III, onderdeel van de nieuwe verdedigingswerken uit de jaren 1530, najaar 2000 blootgelegd in het toekomstige Chassépark.

De Grote Stadsbrand van 1534 toonde zich dienstbaar aan ’s mans statusverhogende expansiedrift, door heel wat van zijn buurpanden te verwoesten, terwijl Huis Montens – de duvel doet ’t altijd op een grote hoop – relatief weinig schade opliep. Montens, toch al een vastgoedeigenaar van jewelste, sloeg zijn slag door voor een prikkie een stel belendende ruïnes op te kopen als bouwgrond voor nog meer nieuwe uitbreidingen. Hij kende maar één tegenslag: de marktplaats voor zijn deur. Daar stond al dat ontsierende vee maar oneerbiedig te loeien en te blaten.

Nu had graaf Hendrik III, die Breda met een nieuwe omwalling fors aan het uitbreiden was, al vóór de stadsbrand zijn begerig oog laten vallen op de binnen de wallen komende kloostergronden van St.-Catharinadal, bijgenaamd het nonnenveld. Hoewel de orde danig tegenstribbelde, nam het grafelijk hof het kloosterterrein feitelijk gewoon in beslag. En wie deelde bij ontstentenis van de graaf aan het hof de lakens uit? Henric Montens! Onder het motto Not in my front yard, splitste hij de nonnen in 1538 de veemarkt in de maag. Het ziekenzaaltje van de zusters liet ie er alvast maar voor afbreken. Tot hun overgrote chagrijn was de nieuwe veemarkt ook nog eens een groot succes. De vijftig nieuwe standplaatsen naast het klooster – right in their back yard – waren niet genoeg om in de vraag te voorzien. De handelaren verdrongen zich met hun dieren tot in de omringende nieuwe straten.

Terwijl het stadsbestuur het terrein bezuiden het vestwater vanaf 1538 met twee bruggen bereikbaar maakte en het verder tot woon- en werkgebied (voor militairen) ontwikkelde, hielden de norbertinessen hun verzet nog vier jaar vol. In 1542 stond de orde haar Nonnenveld aan de stad af. Twee jaar later verrees daarop ook de eerste woning van de latere Keizerstraat. Uit het klooster waren de stilte en rust waren voorgoed verdwenen.

 

Lees hier alle Bredase verhalen.