door Leo Nierse
30 april 2018

Huizen in ’t Valleke, het moet niet gekker worden!
Maar - ook al kan de moderne Bredanaar het zich maar moeilijk voorstellen - ze stonden er écht. En niet zomaar huizen - kásten van huizen! Drie in totaal. Het laatste verdween pas kort voor de vorige eeuwwisseling, in 1895. 

Huis Pergamont  tussen de bomen en sierperken van de kasteeltuin in 1743
Huis Pergamont tussen de bomen en sierperken van de kasteeltuin in 1743, gezien vanuit het zuidwesten. De vijver, die er deels omheen lag, is niet goed weergegeven. (Fragment van een gravure van B.F. Immink uit de geschiedschrijving van Th. van Goor, 1744).

Het huis aan rand van de vijver 

De laatste kapitale villa die in het Valkenberg werd gebouwd, stond er midden in, aan de rand van de vijver nog wel. Dat was Huis Pergamont, gebouwd in 1536-’37. Je zou kunnen zeggen dat het pand aan de wieg van het latere stadspark stond.

asteel  en -tuin in vogelvluchtperpectief anno 1637.
Kasteel en -tuin in vogelvluchtperpectief anno 1637. In het midden van de noordelijke parkhelft staat Huis Pergamont in de oksel van de (omgekeerde) L-vormige vijver (fragment uit de kaart van J. Blaeu).

Huis Pergamont verrees namelijk tegelijk met de herinrichting van de hof van de heer tot de kasteeltuin van Hendrik III van Nassau. De graaf was bezig met de bouw van zijn hypermoderne palazzo en paste daar de directe omgeving met forse halen bij aan. De oude hof - aanvankelijk een omheind bosperceel bestemd voor de valkenjacht en later een agrarische kavel waarin van recreatie amper sprake was – werd herschapen in een lusthof. Ingericht volgens de jongste Italiaanse parkmode, transformeerde het perceel tot de tweede renaissancetuin in Noordwest-Europa - de Fransen waren er in 1536 net een halfjaartje eerder mee.

Door de sloop van de oude stadsmuur en aanleg van de nieuwe, wat noordelijker gelegen vestingwal, verdubbelde Hendrik het beschikbare oppervlak voor zijn kasteeltuin al meteen tot circa één hectare (het huidige park is zo’n zeven keer groter). Meer armslag in de breedte, plus nóg meer uitzicht op zijn nieuwe stulpje vanuit de stad, creëerde hij door het oorspronkelijke (13e-eeuwse) begijnenhof van het huidige Kasteelplein in zuidoostelijke richting op te schuiven naar de tegenwoordige locatie. Dit noopte meteen tot nog een sloop, want nu stond weer het circa honderd jaar oude Huis Valkenbergh van Johanna van Polanen (zie afl. 1) in de weg. Niet van zins zich door al dat oude ‘vrouwengedoe’ van douairières en begijnen te laten kisten, maakte de graaf korte metten met de in 1531 ontruimde villa.

Uitzicht over de kasteltuin vanaf een wandelpromenade langs de noordelijke vestingwal, op een prent uit 1732.
Uitzicht over de kasteltuin vanaf een wandelpromenade langs de noordelijke vestingwal, op een prent uit 1732. Op deze promenade achterin het park stond van 1637 tot 1820 een houten tuinkoepel . In de meest linkse boog is Huis Pergamont afgebeeld.

Maar dat stelde Hendrik dan weer voor de vraag waar hij, de roemrijke opperkamerheer van keizer Karel V, dan zijn vorstelijke gasten te logeren moest leggen. Het antwoord was: nieuwbouw. In de kasteeltuin. En dat werd dus Huis Pergamont.
In de huidige situatie stond het pand tussen het wandelpad langs de zitbankjes aan de zuidelijke vijveroever en het deels daaraan evenwijdig lopende pad dat eerst langs standbeeld De Vlucht loopt en vervolgens richting kasteelgracht voert.

Alleen verschilde de toenmalige parkinrichting natuurlijk sterk van de huidige. De vijver was zelfs compleet anders van vorm, erg hoekig. Als een omgekeerde blokletter L lag de waterpartij als het ware tegen de nieuwe, noordelijke stadswal aan. In de inspringende hoek aan de zuidzijde, naast het uiteinde van de stok van de L, verrees in 1536-’37 de nieuwbouw: een groot, langwerpig huis van zo’n vijftien bij dertig meter. Het telde twee verdiepingen en had een kap van twee parallelle zadeldaken – de dakgoot in het midden.

Het gebouw droeg nagenoeg de naam van het schatrijke, antieke koninkrijk Pergamon(t), een luisterrijke stadstaat in het huidige Turkije (Izmir), waar niet alleen een kolossaal altaar van de Griekse oppergod Zeus stond, maar ook een legendarische bibliotheek, die met zijn circa 200.000 boekrollen de mensheid aan het woord perkament (verbastering van Pergamon) hielp.

Maar zó hoog had de ambitieuze graaf Hendrik het nou ook weer niet in de bol, dat ie er zijn parkvilla naar vernoemde. Pergamont was ‘gewoon’ de ongewone bijnaam van de eerste bewoner van het huis, Jean de Boubert. Mogelijk was hij er, namens graaf Hendrik, in 1536-’37 ook de bouwer van. Geschiedschrijver Th. Van Goor vermeldt hem in 1744 als zodanig en geeft zijn volledige naam als: Jean de Boubert dit (= genoemd) Pergamont.

De grafzerk van Jean Boubert
De grafzerk van Jean Boubert ‘dit Pergamont ‘ ligt in de noordelijke kooromgang van de Grote Kerk, pal buiten de Prinsenkapel.

De Boubert was kamerheer van Hendrik III en trad kennelijk ook op als huismeester van het nieuwe grafelijk gastenverblijf. Bovendien werd hij belast met het toezicht op de reconstructiewerkzaamheden in de paleistuin die in het tweede bouwjaar van het pand (1537) begonnen en nog tien jaar zouden voortduren - alhoewel de graaf zijn nieuwe kasteeltuin al in juli 1538 officieel in gebruik nam.

Hendrik regelde het intussen zo, dat zijn vertrouweling tot diens dood in het huis kon blijven wonen. Bovendien behield De Boubert inkomsten uit de verpachting van een weiland achter zijn woonhuis.

Waar de man oorspronkelijk vandaan kwam, is niet bekend. Het lijkt aannemelijk dat hij met Hendrik uit Brussel is meegekomen. Maar we weten wél waar hij eindigde - en tot op heden ook gebleven is, namelijk in de noordelijke kooromgang van de Grote Kerk. Meteen aan de voet van het eikenhouten hekwerk dat het herenkoor van de Prinsenkapel scheidt, ligt zijn goed geconserveerde grafzerk.

Kamerling De Boubert overleed in het naar hem genoemde Huis Pergamont op 1 oktober 1550. Dat hij vervolgens - twaalf jaar na de onverwachte dood van Hendrik III - op luttele passen van de laatste rustplaats van zijn grafelijke meester ter aarde werd besteld, was allesbehalve toeval. De dienaar had dat zelf zo geregeld.

De man bijgenaamd Pergamont had zich altijd zeer bekommerd om de instandhouding van zijn nagedachtenis. Zo schonk hij al bij leven geldbedragen aan de kloosterzusters van St.-Catharinadal en Vredenberg (Boeimeer) en de kanunniken van de Grote Kerk, opdat de religieuzen hem tot in lengte van jaren in hun gebeden zouden blijven gedenken. Ook investeerde hij zogezegd in zijn zielenheil door openlijke liefdadigheid te bedrijven, bijvoorbeeld met giften aan plaatselijke weeskinderen. 500 karolusguldens per kind stak hij in de bevordering van hun toekomstkansen, door de jongens een vak te laten leren en de meisjes een huwelijksuitzet cadeau te doen.

Huis Pergamont aan de parkvijver, gezien vanuit het noorde
Huis Pergamont aan de parkvijver, gezien vanuit het noorden. De Franse officier die de situatie in 1827 vastlegde, tekende in de noordgevel vier rechthoekige ramen onder muurankers, twee kelderramen boven de waterlijn en een dakkapel in elk zadeldak. Rechtsboven steekt de Grote Toren boven de bomen uit.

Het verloop van zijn laatste afscheid regelde hij vanzelfsprekend ook tot in de puntjes. Bij de kloosterlingen uit Boeimeer ‘boekte’ hij bijvoorbeeld een dodenwake. Bovendien bestelde hij ook alvast hun aanwezigheid hij de lijkmis.

Over één ding kon De Boubert aan gene zijde al meteen tevreden zijn: de heer van Breda betaalde naar verluidt de fijn gegraveerde, koperen plaquettes die nog altijd zijn zerk sieren. Dat betekende warempel prinselijke waardering, want het ging inmiddels wel mooi om Willem van Oranje.

Het huis van Pergamont bleef bij de Bredase kasteelheren in gebruik als gastenverblijf. Toen de Oranje Nassaus eenmaal hun residentie in Den Haag hadden, lieten ze er hun rentmeesters in wonen en anders verhuurden ze het aan hoge garnizoensofficieren. Ten slotte werd in december van het ‘KMA-jaar’ 1828 de sloop van het allengs zwaar vervallen ‘Pergamont’ aanbesteed. In de eerste weken van het nieuwe jaar werden met de tot puin geslagen muren de vijver gedempt, de kelder volgestort en de parkpaden verhard.

Die paden werden trouwens, behalve door KMA-officieren, bewandeld door het handjevol notabele heren die een sleutel hadden bemachtigd van de ‘discrete’ parkingang aan de Catharinastraat: het gloednieuwe ‘tunneltje’ onder het gerechtsgebouw (zie afl. 2).

Nog wat kleinere panden in het park

Behalve de drie kapitale villa’s, hebben er in de vorige en de 19e eeuw nog een paar bescheidenere bouwsels in ’t Valleke gestaan. Die hadden helemaal niets met de oude adel te maken.

De Witte Villa

De ‘’Witte Villa” in 1952
De ‘’Witte Villa” in 1952

Van 1894 tot 1981 stond aan de oostelijke parkrand, naast het Begijnhof - min of meer op de huidige locatie Kapucijnenhof - de dienstwoning van de directeur Gemeentebeplantingen. Het was een kleine behuizing, die na dertig jaar door de nieuwe bewoner, Cor Koolwijk (naamgever van het latere parkje tussen Brabantlaan en Hertog Hendriklaan), werd uitgebreid en gemoderniseerd. Dat was in 1923. Algauw ging het half in idyllisch groen verscholen liggende huis in de volksmond de Witte Villa heten.
Soms werd het als Valkenberg nr. 7 geadresseerd. Andere keren werd de dienstwoning gerekend tot de in 1963 onder de J.F. Kennedylaan verdwenen Zwaanstraat.
Tot 1960 hebben hier achtereenvolgens drie directeuren Gemeentebeplantingen met hun gezin gewoond. In dat laatste jaar werd de villa Vrederust in het gelijknamige parkje aan de Overakkerstraat als dienstwoning ingericht. Na die verhuizing – en een parkreconstructie in ’62 - heeft de verlaten ‘villa’ nog twee decennia dienstgedaan als schaftlokaal voor gemeentelijke plantsoenwerkers, die er ook gereedschappen en ander tuingerei in opsloegen.

‘Nieuwbouw’ naast de parkingang herinnert aan oud terras

Links: De Bondsspaarbankpandjes achter het huidige adres Catharinastraat 21. Rechts: Het ‘Valkenbergterras’ van het voormalige Hotel De Schuur (destijds Catharinastraat 17-19) in 1925.
Links: De Bondsspaarbankpandjes achter het huidige adres Catharinastraat 21. Rechts: Het ‘Valkenbergterras’ van het voormalige Hotel De Schuur (destijds Catharinastraat 17-19) in 1925.

Goed zichtbaar achter het hek aan de westzijde van de parkingang Catharinastraat staan tegenwoordig een paar kantoorpandjes achter het hoekhuis op nummer 21.
Het complexje dateert van 1978 en behoorde tot de nieuwbouw van de toenmalige Bondsspaarbank aan de Catharinastraat. In de achtertuin had de bankdirectie - geld speelt immers geen rol - een riant bedrijfsrestaurant laten optrekken, met uitzicht op de park-entree.

Die accommodatie was, al dan niet zo bedoeld, een directe verwijzing naar het achterhuis van voorganger Hotel De Schuur. Het hotel was van 1896 tot 1968 gehuisvest in het dubbele pand Catharinastraat 17-19 (nu dus nr. 21). De achterbouw van het hotel was tot circa 1960 ingericht als restaurant en had een - drukbezocht – terras, dat uitzag op het Valkenberg. De verklaring van zijn populariteit is dat het terras de bezoekers het gevoel gaf dat ze ook echt ín het park zaten. (Later in de jaren’60 bood het achterhuis onderdak aan de landelijk bekende jeugdsoos De Schuur).

Nog een dienstwoninkje, diep in ’t park

Catharinastraat 21
Links: Het oorspronkelijke adres Catharinastraat 21, verderop in het Valkenberg. Rechts: Het adres Catharinastraat nr. 21 (bovenste rode cirkel) lag rond 1900 niet tussen de andere huizen aan die straat, maar diep in het Valkenberg. In de onderste rode cirkel: achterbouw Hotel de Schuur.

Rond de vórige eeuwwisseling hoorde het genoemde adres Catharinastraat 21 echter bij een huisje dat veel dieper in het Valkenberg stond.
Het was een woninkje van één bouwlaag met een slaapzolder, bestemd voor burgerpersoneel van de KMA. Het lag op de noordwesthoek van een carré militaire gebouwen ter hoogte van de huidige parkingang Kasteelplein. In 1892 werd het huisje bewoond door het echtpaar Fred en Babs Overing-Hozemant. Mevrouw Overing was de administratrice van de militaire bakkerij.

Dat carré bijgebouwen lag indertijd min of meer weggestopt achter de KMA-manège aan het Kasteelplein. De sloop van dit hele complex rond 1960 maakte de aanleg van een nieuwe, d.i. de huidige, ruime park-entree mogelijk, evenals de bouw van het alom verfoeide Prins Bernhardpaviljoen oftewel de Cadettenflat (uit 1964).
Een veel smallere parkingang bestond hier al sinds 1951, maar die was alleen voor KMA’ers bedoeld. Tot na 1960 was de kop van het Kasteelplein namelijk afgesloten met een door schildwachten bewaakt hek, dat aansloot op de Cingelstraat. (Op die hoogte begon toentertijd dus al het academieterrein).

De ‘Groote Sociëteit’

Het paviljoen omstreeks 1900.
Het paviljoen omstreeks 1900.

Aan de oostzijde van het oude park - nu grotendeels de J.F. Kennedylaan - stond tussen 1850 en 1925 het tussentijds gesloopte en herbouwde paviljoen van de Groote Sociëteit. Het was een club voor hoge officieren en notabele burgers.

 

 

 

 

 

Lees hier alle Bredase verhalen.