Genealogie is onderzoek doen naar de geschiedenis van een familie.
Door je eigen familie te onderzoeken, kom je te weten wie je voorouders zijn, of waar je naam (en jijzelf) vandaan komt. Bij genealogisch onderzoek speelt chronologie een belangrijke rol en werk je stap voor stap.
Begin bij jezelf
Genealogisch onderzoek begint bij jezelf. Begin thuis met het verzamelen van materiaal, zoals trouwboekjes, geboortekaartjes en bidprentjes. En praat met oudere familieleden. Zij kunnen je vast op gang helpen.
Daarna ga je op zoek naar zo veel mogelijk gegevens van je directe voorouders. Dat kan lastig zijn: door de privacywetgeving vind je in de archieven alleen informatie over personen die 100 jaar of langer geleden zijn geboren. Je eigen geboorteakte en (waarschijnlijk) die van je ouders vind je dus niet op onze website.
Centrum voor familiegeschiedenis
Je kunt je wel wenden tot het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG). Dit centrum voor familiegeschiedenis heeft de persoonskaarten van alle Nederlanders die tussen 1938 en 1994 zijn overleden. Met de informatie die je op zo’n kaart vindt, kan je beginnen met terug in de tijd werken.
Periode 1811 – heden
Hieronder vind je een overzicht van alle genealogische bronnen die je op deze website of in onze studiezaal kunt vinden. We vertellen erbij waarvoor en hoe je ze kunt gebruiken.
BURGERLIJKE STAND
De volgende genealogische bronnen in deze periode zijn openbaar: geboorteakten (na 100 jaar), huwelijksakten (na 75 jaar), overlijdensakten (na 50 jaar). Om niet-openbare documenten toch te kunnen inzien, moet je een verzoek indienen bij de gemeente Breda. Daarbij moet je kunnen aantonen dat je toestemming hebt van de betreffende persoon.
Geboorteakten
Geboorteakten bevatten: de naam van het kind; het tijdstip van geboorte en de geboorteplaats; de namen van de ouders (met woonplaats en beroep); de leeftijd van de vader (indien aangever); het geboorteadres; en de namen van getuigen.
In het geboorteregister kun je ook andere akten van latere datum tegenkomen. Denk aan: akten over de wijziging van een voornaam, de verandering van geslachtsnaam en de erkenning van een kind. Akten van latere datum staan meestal in de kantlijn.
Huwelijksakten
Huwelijksakten bevatten (van bruid en bruidegom): de voor- en achternaam; hun leeftijd, beroep en geboortedatum; wettelijke woonplaats en (eventueel) namen van vroegere echtgenoten (tot 1970); en namen, beroepen en woonplaatsen van ouders en getuigen. Eventueel werden ook familierelaties van de bruid of bruidegom opgenomen, en in geval van een echtscheiding de inschrijving van de scheidingsakte (in de kantlijn).
Huwelijkse bijlagen
Huwelijkse bijlagen dienen om een huwelijk te kunnen voltrekken. In de huwelijkse bijlagen vind je: uittreksels uit doopregisters; akten van huwelijkstoestemming; overlijdensakten van vorige echtgenoten; en bewijzen van voldaan hebben aan militieplicht.
Op de studiezaal bij Stadsarchief Breda kun je huwelijkse bijlagen inzien voor Breda (1811-1912), Ginneken en Bavel (1811-1912), Princenhage (1811-1842) en Teteringen (1843-1912).
Van de gemeente Princenhage is ook het register van huwelijksaangiften bewaard gebleven (periode 1811-1932). Het register bevat: namen, beroepen, geboorteplaatsen en -data, burgerlijke staat, namen ouders (met beroep), voldoening militaire dienstplicht en trouwdata. Deze gegevens kun je alleen in onze studiezaal raadplegen.
Overlijdensakten
Overlijdensakten bevatten: de voor- en achternaam van de overledene; beroep, geboorteplaats en leeftijd; dag en uur van overlijden; en de naam van echtgenoot of echtgenote. Bij weduwnaars of weduwen wordt ook opgenomen: naam, beroep, woonplaats en leeftijd van de aangever; en namen van ouders (soms met beroep en woonplaats). In het overlijdensregister vind je ook andere akten. Zoals de aangiftes van levenloze kinderen en de inschrijvingen van overleden militairen (opgemaakt door de militaire overheid).
BEVOLKINGSADMINISTRATIE
Volkstellingregisters en bevolkingsopgaven (1811-1849)
In onze studiezaal kun je een index op de volkstellingen inzien. De volkstellingregisters en bevolkingsopgaven zijn geordend naar wijk of straat, en vervolgens naar wijk- en huisnummer per straat. De gemeente Breda ging in 1896 over van wijk- naar huisnummering per straat. Ook de in 1927 en 1942 door Breda geannexeerde straten kregen huisnummering. In de voormalige randgemeenten vond de overgang van wijk- naar straatnummering pas plaats na de Tweede Wereldoorlog (Nieuw-Ginneken in 1947, Prinsenbeek in 1951 en Teteringen in 1953).
In de volkstellingregisters van Breda (1816-1818) zijn per huis in elk geval opgenomen: de namen van bewoners; hun beroep, burgerlijke staat en godsdienst; en een indeling in leeftijdscategorieën (voor mannen). In 1821 en 1824 werd ook vermeld wat de laatste woonplaats van inwoners was, en hoelang ze woonachtig waren in de stad.
- Ginneken en Bavel kent geen bevolkingsopgaven vóór de volkstelling van 1829.
- Princenhage kent bevolkingsopgaven vanaf 1811 met per huis: namen van bewoners; leeftijd; en aantallen vee. Vanaf 1821 werden ook geboorteplaatsen en beroepen opgenomen. Vanaf 1826 ook godsdienst.
- Teteringen startte met de volkstelling van 1839. De registers geven per huis: de namen van bewoners; hun leeftijd, geboorteplaats en beroep; de burgerlijke staat en godsdienst.
Bevolkingsregisters 1850-1920
Elke 10 jaar werden per woning gegevens van bewoners geregistreerd. Het kwam geregeld voor dat een woning bewoond werd door meerdere families. Bij vertrek naar een nieuw adres streepte men de gegevens van de oude bewoners door. Die van de nieuwe bewoners werden eronder bijgeschreven.
De registratie vermeldt: voor- en achternamen van bewoners; geslacht, geboortedatum en geboorteplaats; beroep; religie en burgerlijke staat; de relatie van gezinsleden tot het gezinshoofd; vorige woonplaats (met datum van inschrijving); bij vertrek de nieuwe woonplaats (met vertrekdatum); en eventuele veranderingen (bijvoorbeeld door huwelijk of overlijden). Ook werden bij verhuizing binnen de gemeente vaak verwijzingen naar andere delen van het bevolkingsregister opgenomen.
In de alfabetische toegangen van onze genealogische bronnen kun je op achternaam zoeken. Inwonende dienstboden en huisknechten werden bij de betreffende families ingeschreven, of in aparte registers (vaak onder de noemer ‘dienstboderegisters’). Voor instellingen als kloosters en kazernes werden in de eerste helft van de 20e eeuw aparte ‘gestichtsregisters’ aangelegd. Gegevens uit bevolkingsregisters zijn vaak overgeschreven. Het is daarom goed om gegevens waar mogelijk te controleren aan de hand van andere bronnen.
ANDERE BRONNEN
Registre Civique en lijsten van de Garde Nationale
Het Registre Civique is een lijst van mannen van 21 jaar en ouder uit een gemeente die stemgerechtigd zijn voor het kiezen van de ‘municipaliteit’ (gemeenteraad). De lijsten zijn uit de periode 1811-1813 en vermelden in het Frans: de naam van de stemgerechtigde; zijn beroep en geboortedatum. Van Ginneken en Bavel en Teteringen is geen Registre Civique. Wel zijn lijsten van de Garde Nationale uit 1813 bewaard gebleven.
De Garde Nationale was een gewapende burgermacht georganiseerd naar Frans voorbeeld. De lijsten bevatten namen van mannen van 20 tot 60 jaar die in garde konden dienen. De lijsten vermelden: naam; geboorteplaats en -datum; burgerlijke staat en aantal kinderen; en (in het veld ‘opmerkingen’) een aanduiding van de welstand van de geregistreerde persoon.
Patentregisters
Patentrecht was een belasting van de staat op het uitoefenen van een beroep (periode 1805-1893). Een aantal beroepsgroepen (geestelijken, ambtenaren, landbouwers, dagloners en arbeiders) was vrijgesteld van deze belasting.
Patentregisters vermelden: hoofdberoep en eventuele bijberoepen; bedrijf; een aanduiding van de jaarlijkse omzet (bij koopwaar); en de belastingklasse. Door vergelijking met beroepsgenoten is te zien of het een groot of klein bedrijf betrof. De patentplichtigen staan ingeschreven per wijk en wijknummer.
Belastingregisters
Van belang voor genealogisch onderzoek zijn de kohieren van de hoofdelijke omslag. De Gemeentewet van 1851 gaf gemeenten de mogelijkheid om het tekort tussen inkomsten en uitgaven van de gemeente te dekken met belastingheffing. Het tekort werd hoofdelijk naar welstand over de inwoners omgeslagen. Armlastigen en minvermogenden zijn niet opgenomen.
Het kohier vermeldt per straat de belastingplichtigen en het verschuldigde bedrag. Door vergelijking met beroepsgenoten krijg je een beeld van de welstand van personen. Ook vóór 1851 bestond in sommige gemeenten inkomstenbelasting of hoofdelijke omslag, vaak geborgen bij de bijlagen van de gemeenterekeningen.
Stadsarchief Breda beheert de belastingregisters van Breda (1917-1921), Ginneken en Bavel (1852-1920) en Princenhage (1813-1920). Geborgen in de bijlagen: Teteringen (1814-1865, met hiaten). Registers uit de periode 1919-1922 zijn geborgen in de gemeenterekeningen.
Registers van eigendomsovergang
Registers van eigendomsovergang werden vanaf 1812 opgemaakt in verband met de heffing van een rijksgrondbelasting. De registers bevatten (in alfabetische volgorde): namen van de eigenaren; beroep en woonplaats; het eigendom aan percelen; en het belastbaar inkomen van de eigenaar per perceel. Bij percelen met gebouwen werd aangegeven hoeveel ramen en deuren een huis had. Het aantal (kenmerk van welstand) telde mee bij het vaststellen van de hoogte van de belastingaanslag. De burgemeester registreerde wijzigingen in het bezit van het onroerend goed. Met de invoering van het kadaster in 1832 verviel deze administratie. Van de administratie van grondeigendommen is betrekkelijk weinig overgebleven:
- Breda: staat van gebouwde eigendommen, deuren en vensters (circa 1816), archief Openbare Werken Breda, nr. 108
- Ginneken en Bavel: staten van (on)gebouwde eigendommen (1816, met wijzigingen 1817, 1829-1830), archief gemeentebestuur 1810-1941, nrs. 1154, 1155,1157.
- Kohieren van de belasting op gebouwde en ongebouwde eigendommen, 1815-1821, 1824-1832 (tot 1844), gedeponeerde archieven, archief ontvanger directe belastingen, nrs. 119-140.
- Princenhage: staten van (on)gebouwde eigendommen (1816, 1817, met wijzigingen, 1814-1823), archief gemeentebestuur Princenhage 1810-1941, nrs. 808-810.
- Teteringen: staten van huizen en hun eigenaren, opgemaakt deels in verband met de belasting op deuren en ramen (1810-1813), archief dorps- en gemeentebestuur 1579-1813, nrs. 782, 2216, 2631, 2632.
- Staat der gebouwde eigendommen en van de deuren en vensters (1816), archief gemeentebestuur Teteringen1814-1929, nr. 870.
De administratie van regionale inspecteurs van directe belastingen is te vinden in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC).
Kadastrale registers vanaf 1832
Zie huizenonderzoek.
Periode tot 1811
Voor de periode tot 1811 vind je de gegevens over je voorouders in de aktes van de Burgerlijke stand. In deze aktes vind je gegevens over de geboorte, het huwelijk en het overlijden van je voorouders. Verder kan je voor onderzoek in deze periode gebruik maken van de bevolkingsregisters (1850-1920); de volkstellingsregisters en bevolkingsopgaven (1811-1849). Voor de periode voor 1811 moet je gebruik maken van de doop-, trouw- en begraafboeken. Daarmee kan je op zoek naar gegevens tot in de vroege 16e eeuw.
DOOP-, TROUW- EN BEGRAAFBOEKEN
De gegevens die je voor 1811 in de akten van de Burgerlijke Stand vond, vind je voor de periode daarvoor in de doop-, trouw- en begraafboeken (DTB-boeken). Deze DTB-boeken werden bijgehouden door de pastoors en dominees. Om een doop, een huwelijk of een overlijden op te sporen, moet je dus eerst weten welk geloof de gezochte persoon had. Let op: je vindt geen geboortedatum, maar een doopdatum. En geen overlijdensdatum, maar een begraafdatum.
Omdat er geen vaste schrijfwijzen waren, werden namen veelvuldig verbasterd. Noteer de verschillende schrijfwijzen, zodat je op alle naamvarianten kunt zoeken. Bij dopen werd door de pastoor of dominee de naam van de vader en meestal de naam van de moeder genoteerd, soms ook de naam van een getuige.
Alleen de Nederduitse Gereformeerde Kerk was van overheidswege bevoegd om huwelijken te sluiten. Trouwlustigen van andere gezindten trouwden voor het gerecht (schout en schepenen). Ze trouwden natuurlijk ook in hun eigen kerk, zodat je van hen vaak twee inschrijvingen kunt vinden. Gegevens met betrekking tot overlijden zijn vóór 1811 vaak lastig op te sporen. Er zijn verschillende bronnen, maar die zijn niet in alle gevallen even consequent bijgehouden: registratie van overlijden of begraven door de kerk, rekeningen voor de begrafenis en andere kosten voor de kerk, registratie door de momboor- of weeskamer, die ervoor zorgde dat er voor de minderjarigen werd gezorgd, belastingen etc. De overheid stond alleen begraven in of bij een Nederduitse Gereformeerde Kerk toe.
Omdat de inschrijvingen vóór 1811 veel minder gegevens bevatten dan de latere aktes van de Burgerlijke Stand is het noodzakelijk extra zorgvuldig te werk te gaan, want het risico bestaat dat je de verkeerde relaties legt. Een hulpmiddel is dat bijna altijd de grootouders worden vernoemd. Als je twee kinderen met vrijwel dezelfde naam vindt, kun je het beste de voornamen van de kinderen vergelijken met die van de grootouders. Let ook op verbasteringen (bijvoorbeeld: grootmoeder Antonia, kleindochter Teuntje).
Rijkere rooms-katholieke Bredanaars en katholieken uit de heerlijkheid Ginneken en Bavel kozen de parochie Meerle als begraafplaats, vlak over de grens met de katholieke Zuidelijke Nederlanden. De begraaflocatie was overigens niet van invloed op het kerkenrecht. Deze bron van inkomsten moest altijd betaald worden aan de (hervormde) kerkmeesters van de kerken in Ginneken en Bavel, en aan de kapel in Teteringen. De wereldlijke overheid hield soms aantekening bij van overlijden in verband met belastingheffing (belasting op nalatenschappen) of de zorg voor wezen (weeskamer).
Niet alle DTB-registers zijn bewaard gebleven. Slechts een enkele begint voor 1600; andere pas na 1700.
BELASTINGREGISTERS
Tot 1810 hief zowel de lokale als centrale overheid verschillende belastingen. Belangrijk waren de indirecte belastingen (‘imposten’) op consumptiegoederen. Directe belastingen werden op naam geheven. Dit was onder meer belasting op bezit van vee (‘hoorngeld’, ‘paardengeld’), maar ook op de geschatte opbrengst van onroerend goed (‘verponding’), bij overdracht van onroerend goed – en bij erfenis van goederen.
Belastingregisters zijn ingericht op naam van de belastingplichtige per buurt of straat. Opgenomen zijn: gegevens welstand van een persoon; beroep en soms de gezinssamenstelling. De registers vind je in de archieven van de besturen van Breda, Princenhage en Ginneken en Bavel. Om er zaken in te kunnen vinden, moet je weten in welke buurt of straat de belastingplichtige woonde.
PONDBOEKEN
Pondboeken van Breda betreffen het innen van de 100e penning (belasting van 1% op de waarde van onroerend goed). Dit geld werd gebruikt om de vestingwerken van de stad te financieren. In de pondboeken uit de perioden 1578-1580 en 1643-1810 zijn opgenomen: de huizen in de stad; de huiseigenaren en eventuele huurders; en de betaling van de 100e penning. Vanaf 1738 worden meer belastingen vermeld, zoals brandemmer- en lantaarngeld.
Huizen werden vermeld per straat. Vanaf 1643 behielden ze een vast (pondboek)nummer. Wanneer dit nummer bekend is, kun je met behulp van pondboeken een overzicht van eigenaren en huurders van een pand maken. Wanneer de namen van eigenaren bekend zijn, kun je overdrachtsakten opzoeken via de toegang op ‘vestbrieven’. Ook huisnamen, splitsingen of samenvoegingen van huizen worden in de pondboeken vermeld.
HOOFDGELD
Staats-Brabant registreerde vanaf 1688 de heffing van ‘hoofdgeld’ tot afkoop van de ‘gemaalaccijns’. Deze landsbelasting op granen en boekweit (gemaald door de molenaar) betrof een gelijk bedrag per persoon, per leeftijdscategorie. Dorpsbesturen waren verplicht lijsten te maken van alle inwoners, gesplitst in jongeren en personen vanaf 16 jaar.
De door de landsheer geheven belastingen werden opgebracht in de heerlijkheden Ginneken en Bavel en Princenhage, maar niet in de stad. Breda was tot 1806 vrijgesteld van verschillende landsbelastingen (waaronder verponding), op grond van verdragen en voorrechten uit 1637 (en eerder). Stadsarchief Breda beschikt over hoofdgeld- en gemaallijsten uit Ginneken en Bavel (periode 1739-1807 en 1809) en Princenhage (perioden 1655-1680 en 1700-1810).
ANDERE BRONNEN
Poorterboeken en akten van indemniteit (borgbrieven)
In de poorterboeken van Breda (1534-1816) staan de namen van de mensen die het poorterschap van Breda kregen.
Poorterschap (of burgerschap) was belangrijk: wilde je als eigen baas een beroep of bedrijf uitoefenen, dan moest je lid worden van het gilde, en dat kon alleen als je poorter van Breda was. Poorters hadden onder meer vrijstelling van bepaalde tolheffingen. Ze konden ook alleen voor de Bredase schepenbank gedaagd worden – en niet elders. Maar poorters hadden ook plichten: meehelpen bij de beveiliging van de stad bijvoorbeeld.
Het stadsbestuur verleende het burgerschap meestal tegen betaling, maar soms ook gratis. Het kind van een poorter werd automatisch ook poorter. Door te trouwen met een Bredase poorter verwierf een vrouw het poorterschap, mits zij zich in de stad vestigde.
Breda kende behalve binnenpoorters ook buitenpoorters. Deze woonden buiten de stadspoorten in het rechtsgebied van Breda. Ze genoten niet alle rechten van het gewone poorterschap.
Behalve poorters kende Breda ‘inwoonders’: mensen die wel in Breda woonden, maar geen poorter waren. Met het verdwijnen van de gilden in 1798 mocht iedereen zijn beroep of bedrijf uitoefenen (ook niet-poorters). Dit betekende een grote daling in het aantal poorterschappen dat werd verleend.
De poorterboeken bevatten: namen van nieuwe poorters; plaats van herkomst (geboorte- of laatste woonplaats); beroep; datum van de eed van trouw aan de stad; degene die borg stond voor de nieuwe poorter voor het geval deze door armoede gedwongen was een beroep te doen op de armenkas.
Om te voorkomen dat te veel nieuwkomers in korte tijd een beroep deden op de armenkas, werd aan het eind van de 17e eeuw een akte van indemniteit (borgbrief) vereist. Hierin was opgenomen dat, wanneer nieuwkomers armlastig werden, de bestuurders van de plaats van herkomst zich garant stelden voor de kosten, of beloofden ze toe te laten in eigen gebied. Lang niet alle steden en dorpen gaven akten van indemniteit af. Naburige plaatsen troffen regelingen hoe om te gaan met armlastige voormalige inwoners. Dit gebeurde in 1729 tussen Ginneken en Bavel en Princenhage (archief Dorpsbestuur Princenhage, 1551-1810, inv.nr. 1884).
De akten van indemniteit bevatten: naam vertrekkende persoon; geboorteplaats vertrekkende persoon; instantie die zich garant stelt voor eventuele kosten uit de armenkas.
Commissieboeken
De commissieboeken van Breda (1637-1810) bevatten een registratie van de aanstelling van stadsfunctionarissen en de toelating van advocaten, procureurs en notarissen door het stedelijk bestuur. Soms is de instructie of werkbeschrijving van ambtenarenfuncties opgenomen. Deze bron kun je online raadplegen via onze genealogische bronnen.
Rechterlijke en bestuurlijke archieven
Het college van schepenen vormde het lokale bestuur van Breda en de heerlijkheden Ginneken en Bavel en Princenhage. Zij had zowel bestuurlijke als rechtsprekende taken. Het schepencollege deed dienst als stads- of gemeentebestuur en als rechtbank (‘schepenbank’).
De rechtspraak omvatte drie categorieën: criminele rechtspraak, contentieuze rechtspraak (kleine vergrijpen en geschillen tussen burgers) en vrijwillige rechtspraak (waarbij uit vrije wil een akte werd opgemaakt door schepenen, zoals een testament).
De Bredase schepenbank mocht alle drie behandelen. De schepenbanken van Ginneken en Bavel en Princenhage behandelden alleen zaken binnen de contentieuze en vrijwillige rechtspraak. De schepenbank had ook taken op het gebied van registratie. Ze behandelde onder meer registratie van overdrachten van onroerend goed en bepaalde verkopingen.
Criminele en civiele processtukken
De behandeling van criminele en contentieuze zaken is geregistreerd in de schepenbank in de criminele en civiele rol. Het vonnis staat in aparte registers voor vonnissen. Processtukken, zoals verklaringen en ondervragingen, zijn verzameld in criminele en civiele procesdossiers. Van lang niet iedere rechtszaak is een procesdossier beschikbaar.
Toegangen via onze studiezaal (nog niet digitaal beschikbaar): De procesdossiers van de schepenbank Breda zijn op naam van de partijen en deels op onderwerp te raadplegen. Procesdossiers en losse processtukken van Princenhage zijn op naam beschreven in de schepenbankinventaris.
Vestbrieven
Tot de registratietaken van de schepenbank hoorde ook de registratie van de overdracht van onroerende zaken binnen het rechtsgebied van de schepenbank. De registratie gebeurde met vestbrieven. Van het moederexemplaar in de vestbriefregisters werden charterexemplaren uitgereikt aan de belanghebbende partijen. In de vestbrieven staat: wie wat heeft gekocht en/of verkocht; tegen welke prijs en voorwaarden; de locatie van het onroerend goed; en hoe de verkoper aan eraan was gekomen. De verkoop was al mondeling of via een notaris afgerond. De eigendomsoverdracht moest nog formeel voor de schepenbank vastgelegd worden.
De schepenen van de heerlijkheden rond Breda moesten hun vestbrieven opmaken in de vestkamer van Breda. Vanaf 1717 mochten zij dit in een eigen vestkamer doen. Daarom bevinden de vestbrieven van onder meer Ginneken en Bavel en Princenhage tot 1717 zich in het archief van de schepenbank Breda. Teteringen hoorde tot het rechtsgebied van de Bredase schepenbank; ook deze vestbrieven bevinden zich in het archief van de Bredase schepenbank.
De vestbrieven van Breda uit de periode 1499-1808 (met uitzondering van de periode 1525-1549), Alphen-Chaam (1525-1717) en Gilze & Rijen (1566-1717) zijn op naam doorzoekbaar in onze genealogische bronnen. Van de vestbrieven van Ginneken en Bavel (1499-1808) maakte de schepenbank chronologische overzichten van 1665-1789. Hetzelfde geldt voor de vestbrieven van de schepenbank van Princenhage (1499-1808) voor de periode 1665-1768.
Boedeladministratie
- Verlaten en nagelaten goederen
Tot de taken van de lokale rechtbank behoorde ook de boedeladministratie van verlaten (geabandonneerde) en nagelaten goederen. Eigenaren van goederen vertrokken soms naar onbekende bestemming. De rechtbank zorgde ervoor dat schuldeisers en andere belanghebbenden toch hun deel kregen. Op de banden met gegevens over boedeladministratie van de schepenbank Breda (1545-1770) is een toegang op naam van de eigenaar van goederen. Deze toegang is beschikbaar via onze studiezaal. De overige boedelstukken staan beschreven in de inventaris van de schepenbank. - Boedels (half)wezen en voogdijstellingen
In Breda controleerde de weeskamer het boedelbeheer van (half)wezen en voogdij-instellingen. In Princenhage en Ginneken en Bavel gebeurde dit door de schepenbank. In de inventarissen van de Bredase weeskamer en in de schepenbankinventaris van Princenhage zijn beschrijvingen op naam van de erflater gemaakt.
Lidmatenregisters
Lidmatenregisters vermelden de leden van protestantse kerkgemeenten die belijdenis deden. Verhuisde iemand naar een andere kerkelijke gemeente, dan moest een ‘attestatie’ (verklaring) worden overlegd. Lidmatenregisters bevatten aantekeningen van binnenkomst en vaak ook van vertrek of overlijden van de lidmaten. De bewaard gebleven lidmatenregisters van de lutherse gemeente in Breda en die van de gereformeerde (hervormde) gemeenten in Breda, Ginneken en Bavel en Princenhage vind je in onze genealogische bronnen. Tegenhanger van het lidmatenregister van de protestantse kerken is de communicantenlijst van de rooms-katholieke parochies.
Weeskamer
De weeskamer van Breda (1534-1810) zag toe op de financiële belangen van minderjarige wezen in de stad. De Bredase weeskamer stelde voogden aan en hield toezicht op het financieel beheer van de voogden tot de (half)wezen meerderjarig waren. Ouders konden de weeskamer van bemoeienis met de voogdij uitsluiten door voor het gerecht een ‘akte van seclusie’ (uitsluiting) op te stellen, of een bepaling van die strekking in hun testament op te nemen.
Behalve de familierelaties geven ook de serie boedelinventarissen van de Bredase weeskamer inzicht in de financiële situatie van families. De uitoefening van toezicht op het financieel beheer van de goederen van (half)wezen, was in de heerlijkheden Princenhage en Ginneken en Bavel een taak van de lokale schepenbank. De Teteringse (half)wezen vielen onder de Bredase weeskamer.
De inventaris van de weeskamer bevat beschrijvingen op naam van de voogdij- en boedelrekeningen van de erflaters. Deze zijn digitaal beschikbaar (pdf). Er zijn archieven aanwezig van: het Gereformeerd Burger Weeshuis (vanaf 1606), het Gereformeerd Armkinderhuis (vanaf 1639) en het Rooms Burgerweeshuis (vanaf 1805).