door Leo Nierse
20 december 2018

Deel 3 beschreef de meest imposante heer die de Burgst bewoond heeft: de even ijdele als kleurrijke vechtjas generaal-majoor Huibert Gerard baron Nahuys, die na een overvol bestaan zwaar gedecoreerd uit Nederlands-Indië terugkeerde en tussen 1839 en ’58 de ‘Bikse’ dorpsgemeenschap als het ware bij zijn landgoed inlijfde.

De dreef in 1895
Nieuwe eigenaar Constant Smits gaf zijn landgoed met overvloedige aanplant een complete ‘make-over’. Ook bracht hij de door zijn voorganger gerooide Torendreef terug. Op de foto: de jonge aanplant van de dreef in 1895. (foto Collectie Breda)

Een nieuwe redder dient zich aan

De vrouw van de generaal, freule Ellen Hodgson, de tweede Nahuys-weduwe op Burgst, had wel wat gemeen met haar voorgangster, Anna Nahuys-Crul. Na de dood van hun respectieve echtgenoten verloor het leven op Burgst zijn aantrekkelijkheid voor hen. Wat goed voorstelbaar is: alleen in dat grote huis middenin die goeddeels onbewoonde polder. En het stadse vertier lag in hun tijd ook nog niet om de hoek. Zelfs de omvangrijke huishouding die de baron in zijn laatste woonstee had opgezet, kon de leegte niet vullen.

Deed de weduwe Anna er nog vier jaar over om zich uit het ‘kasteel’ terug te trekken, de 55-jarige Ellen had er niet langer dan zeven maanden voor nodig. Al in augustus 1858 had ze haar complete erfdeel – het landhuis plus de Kleine Hoeve - verkocht. Kennelijk had de Engelse haast om weg te komen.

Constant Smits  (3e van rechts) te midden van jachtvrienden, 1896.  (foto Stadsarchief Breda)
Constant Smits (3e van rechts) te midden van jachtvrienden, 1896. (foto Stadsarchief Breda)

Over Ellen Hodgsons verdere leven is amper iets bekend, anders dan dat zij haar generaal nog 17 jaar overleefde. Er was dus wel degelijk leven na Burgst. Zij bleef ook niet zo dichtbij huis als haar in Princenhage overleden voorgangster. Ze kan naar Breda verhuisd zijn, of zijn teruggekeerd naar de Veluwe, waar zij eerder met de baron gewoond had. Dat de freule al dan niet tijdelijk naar het familiekasteel in Cheshire is teruggekeerd, is ook niet onaannemelijk. In elk geval is zij naast haar man op Zuilen begraven (zie deel 3 van deze serie).

Hoe dan ook, Burgst bleef in adellijke handen, ditmaal die van een Chaamse baron, Dirk Carel Coenraad van Boetzelaer. De man was echter snel op zijn aankoop uitgekeken. Zonder er zelf gewoond te hebben, deed hij landgoed en landhuis al na vier jaar over aan de Hagenaar Dominicus F.A. Bauduin. Ook onder Bauduin stond het landhuis voornamelijk leeg. Toen deze de hele bups na tien jaar op de markt wilde gooien, kreeg hij het echter niet verkocht. Ook met de bijhorende titel en wapen, plus de vis- en jachtrechten, kon de Hagenaar geen kandidaat over de streep trekken. Tenzij hij zich door een van de naburige boeren met 50.000 gulden wilde laten afschepen, maar daar voelde Bauduin dus niet voor. Dan zocht hij nog liever huurders voor het landhuis, dat anders toch maar, zo wist ie al, door een van die onderbiedende buurboeren zou worden gesloopt. Maar veel is daar niet van terechtgekomen. In de ruim dertig jaar na het vertrek van de freule Nahuys-Hodgson verwerd het ‘Kasteel’ tot een spookhuis.

Pas in 1892 trad de grote kentering in. Achteraf bezien, was ‘t het wachten waard geweest, al had Dominicus Bauduin er toch liever wat korter mee in zijn maag gezeten. Het was ditmaal Constant August Louis Smits, die een nieuwe episode in de Burgst-historie zou inleiden. De in 1858 in Amsterdam geboren Hagenaar - niet van adel, wel in goeden doen -- was bereid 80.000 gulden neer te leggen voor de vroegere heerlijkheid en haar privileges.

Hij was degene die het landgoed zijn huidige landschappelijke karakter zou geven. Burgst zou tot 2012 in handen van zijn nageslacht blijven, langer dan welke andere familie die haar naam met het predicaat ‘Van Burgst’ mocht sieren.

Constant Smits was een prominent figuur in natuurhistorisch Nederland. Jarenlang was hij landelijk bestuurslid van de Koninklijke Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging. In de eerste decennia van de nieuwe (20ste) eeuw fungeerde hij vele jaren als rijksadviseur op het gebied van insectologie, verbonden aan het Landbouwinstituut Wageningen, dat hij verrijkte met een hoog aangeslagen insectencollectie en dito bibliotheek. In 1912 verrichtte hij in opdracht van de regering onderzoek naar sluipwespen, in relatie tot insectenbestrijding bij cultuurgewassen.
Ook In zijn nieuwe woonplaats Princenhage manifesteerde de nieuwe heer van Burgst zich algauw als een hartstochtelijk natuurliefhebber. Een volbloed idealist, maar tegelijk een man van praktische daadkracht – eigenschappen die niet vanzelfsprekend plegen te combineren.

Allereerst maakte de 44-jarige vrijgezel korte metten met de leegstand van het landhuis, door er het volgende jaar zelf te gaan wonen. (De Kleine en de Grote Hoeve werden door pachters bewoond, zij het dat die laatste al sinds een halve eeuw andere eigenaars had).

Burgst verandert in een park en verdubbelt in omvang

Spoedig erna begon Smits met de herinrichting van zijn nieuwe bezit. Hij plantte talrijke bomen en gewassen en herschiep al doende het landgoed in een park, dat door zijn variëteit wel wat van een arboretum weg kreeg. In 1895 herstelde hij de Torendreef in oude glorie door aan weerszijden eiken te planten, waar Bauduin in 1886 nog alle magistrale beuken had gerooid - met de kennelijke bedoeling diens ongewenste bezit met houtverkoop zo goed mogelijk in stand te houden.

Anna de Pauw Gerlings, met de twee oudste kinderen
De nieuwe vrouwe van Burgst, Anna de Pauw Gerlings, met de twee oudste kinderen, in februari 1904 (foto Collectie Breda)

Door dergelijke beslommeringen werd Smits niet geplaagd. Al helemaal niet, nadat hij in februari 1902 de twaalf jaar jongere Anna Henriëtte Clementine de Pauw Gerlings had getrouwd. Zijn vrouw, dochter uit een zeer welgestelde Bredase familie van militairen en industriëlen, schonk hem twee dochters en drie zoons.

Twee jaar voor zijn huwelijk had Smits het leeuwendeel van het belendende landgoed Gageldonk, eveneens een voormalige heerlijkheid, aangekocht en bij Burgst getrokken. Daardoor werd zijn oorspronkelijk 51 hectare metende park een keer zo groot. Uiteindelijk zou hij Burgst tot 102,6 hectare uitbreiden. Zo kon ie nog meer gewassen aanplanten.

En nog meer jagen ook, want daar kon Smits evenmin genoeg van krijgen. Niet dat hij daartoe grond tekortkwam. De aloude jacht- en visrechten die aan zijn nieuwe status verbonden waren, besloegen buiten het landgoed nog eens 400 tot 500 hectaren, in een areaal dat alles bij elkaar liefst vierenhalf keer groter was dan de verdubbelde Burgst. Zelfs de Achterste Rith kende hem als jachtheer. (Overigens zou de Staat in 1923 die jachtrechten buíten Burgst afkopen).

Al klinkt het in veel moderne oren als strijdig met liefde voor de natuur, de jacht was voor Smits bij wijze van spreken een absolute levensvoorwaarde. Allerhande jachttrofeeën, geweien en opgezette dieren en vogels domineerden het interieur van zijn landhuis. Even illustratief is dat hij niet minder dan drie jachtopzieners in dienst had; hun woningen stonden aan de Burgstsedreef.

Met notabelen uit de wijde omtrek bejoeg de heer van Burgst het wild en gevogelte op zijn gronden. De drijfjachten die hij elk najaar organiseerde, waren vermaard in de streek en daarbuiten. Deelname was zeer gewild. In de kerstweek van 1896 berichtten veel Nederlandse kranten over een ‘opmerkelijk jachtsucces op het Princenhaagse landgoed Burgst’. Samen met zijn vriend jonkheer Six uit Breda en nog twee relaties had Smits die week bij één enkele drijfjacht 119 stuks wild geschoten. Een record buit van 75 fazanten, 32 hazen en twaalf konijnen. En dan te bedenken, memoreerde menige krant met bewondering, dat er al meerdere drijfjachten aan vooraf waren gegaan.

De salon  van het landhuis
De salon van het landhuis anno 1895 wemelde van de opgezette dieren e.a. jachttrofeeën. Rechts de biljartkamer. (foto’s Collectie Breda)

‘Wel een bewijs dat Smits van Burgst moeite noch kosten ontziet om de wildstand op zijn landgoed op alle mogelijk wijzen te bevorderen’, aldus het Utrechtse dagblad De Grondwet van 25 december ’96, dat er met waardering aan toevoegde dat ‘zulke drijfjachten schaars zijn in Nederland’.

Constant Smits van Burgst werd langzamerhand een begrip in de betere vaderlandse kringen. Uit het hele land ontving hij natuurliefhebbers voor excursies en lezingen op zijn almaar uitdijende bezit. De bezoekers, onder wie natuurlijk veel van zijn verenigingsleden, vergaapten zich aan de weelderige vegetatie en bomenrijkdom. Voor de dorpelingen hield hij er zijn ‘Parkfeesten’. Bij de troonsbestijging van koningin Wilhelmina in september 1898 gaf hij er een Kroningsfeest.

Toeristische topper met eigen spoorwegstationnetje

Nu paste die grote belangstelling voor Burgst wel in een bredere trend. Heel de bosrijke Baronie was in die dagen een gewilde bestemming bij de beter gesitueerde Nederlanders, die zich het (toen nog exclusieve) genoegen van een dagenlang verblijf in de gezonde buitenlucht konden permitteren. Vooral de natuur van het Bredase platteland - met zijn vele, door Haagse renteniers gestichte landgoederen - was rond de vorige eeuwwisseling een toeristische topper. Maar er was in de verre omtrek maar één zo’n landgoed met een eigen spoorwegstationnetje: Burgst.

Slagboom, nog met het feodale opschrift  ‘ Heerlijkheid Burgst’.
Slagboom, nog met het feodale opschrift ‘ Heerlijkheid Burgst’. Eind 19e eeuw (foto Collectie Breda)

Rond 1900 was Constant Smits van dat ideetje bevallen en na drie jaar aandringen had hij het voor elkaar. Ter hoogte van de Spoorstraat verrees aan de spoorlijn tussen Breda en Lage Zwaluwe de halte Beek in het gelijknamige gehucht. De bezoekers van Burgst konden er bij een van de hekken van het landgoed uitstappen. Smits had ook geregeld dat zijn aldus aangevoerde gasten een plattegrond cq. wandelkaart van zijn park uitgereikt kregen. De heer van Burgst had slag van promotie bedrijven.

Te oordelen naar zijn in 170 notariële aktes gedocumenteerde initiatieven, verkeerde Smits rond 1900 – in februari van dat jaar werd hij 42 - in zijn meest energieke periode. Ook buiten Burgst sloot hij grondtransacties, veelal onder Rijsbergen en aan de zuidrand van het Mastbos. Nu was Smits stevig bevriend met de vier jaar oudere mr. Meinard ‘Map’ Tydeman, een gefortuneerd liberaal Kamerlid, dat aan de Delpratsingel een waar stadspaleis had opgetrokken en dus zelf ook niet onaardig woonde. Bovendien was deze prominente notabele een van de oprichters van de Heidemij en een verwoed jager. Dus die twee waren gezworen kameraden geworden. Samen ondernamen ze lucratieve ontginningsprojecten. Zo herschiep het duo Tydeman-Smits voorjaar 1897 een schraal ‘Riesbargs’ heideveld in het weldadige bos- en weidegebied de Vloeiweide. En langs de Galderseweg ontgonnen ze de heidepercelen waarop de landgoederen Johannahoeve en Helenahoeve zijn aangelegd.

Het vriendenpaar zette ook het 51e Landhuiskundig Congres op poten dat in juni 1899 in Breda werd gehouden.

Afgaande op de talrijke vermeldingen in de vaderlandse pers van die dagen, groeide de naam Smits van Burgst uit tot wat we nu een A-merk zouden noemen. Man en locatie waren synoniem aan elkaar geworden; Smits was Burgst en Burgst was Constant Smits. Alles wat hij ondernam, versterkte zowel zijn reputatie als de bekendheid van zijn landgoed.

Constant Smits   met zijn  jongste  kind, Elisabeth, in 1920
Constant Smits met zijn jongste kind, Elisabeth, in 1920 (foto Collectie Breda).

Dat gold ook voor een educatief project als de model-hofstede die hij aan de Rietdijk (nr. 6) bouwde: een in een gelagkamer uitlopend woonhuis met een overdekte veranda, stallen en schuren. Zelfs een weegbrug voor voertuigen maakte deel uit van het project. Dik een eeuw later staat de hofstede nog altijd overeind. In recenter jaren genoot het pand bekendheid als de Texasbar en de Texas Hoeve. 

Toch bezigde Smits nooit zelf zijn verworven titel. Alleen in officiële stukken met betrekking tot zijn grondbezit werd hij voluit als Constant of C.A.L. Smits van Burgst vermeld. Met die eenvoud onderscheidde hij zich van zijn pompeuze voorganger baron Nahuys van Burgst. Maar op andere gebieden trad Smits wél in de voetsporen van de twee neven Nahuys.

Ook hij woonde op het landgoed en huwde een aanzienlijk jongere vrouw - met geld. Met de eerste Nahuys had hij verder diens wetenschappelijke interesses gemeen, met de tweede zijn beschermheerschap van de Prinsenbeekse handboogschutterij. Met dien verstande dat Smits zijn beschermelingen niet opscheepte met een buste van hemzelf (zie: deel 3).

Zijn eretitel van beschermheer van St.-Sebastiaan droeg Smits van 1896 tot 1920. Hoewel hij in 1929 nog officieel op de Burgst woonde, stierf Constant Smits eind maart 1930 in Den Haag. Constants weduwe, die nog tenminste tien jaar als woonachtig op Burgst ingeschreven bleef, overleed in augustus 1955 in Breda, 85 jaar oud. Evenals de twee Nahuys-weduwen werd ze begraven op wat nu Haagveld heet, voorheen de Protestantse Begraafplaats Zuylen.

Ook Burgst leed onder de grote Beurskrach van 1929

Met Constant Smits stierf ook de glorie van Burgst. De beurskrach op Wall Street in 1929 begon intussen ook de Nederlandse economie danig aan te tasten, waardoor de pure luxe van het landgoed onvoorzien een zware last voor de erfgenamen moet zijn geworden. Een jaar na ’s mans overlijden werd in mei ’31 zijn fiere bezit in niet minder dan 41 delen (‘kopen’) geveild. Slechts het landhuis met park en twee vijvers bleef in familiebezit. Ook de Kleine Hoeve – waar in vroeger eeuwen nog heel wat heren-eigenaars vakantie hadden gevierd - ging onder de hamer, evenals de twee andere boerderijen, de twee garages, de paardenstallen, de woningen van de boswachter, de chauffeur en de tuinman.

In grondoppervlak liet de vergane glorie van Burgst zich uitmeten in pakweg negentig hectare. Weinig meer dan twaalf hectare bleef in de handen van de familie. Het eigendom ging formeel over op Constants oudste zoon, Louis Jules Henry.

 Juli 1935. Tijdelijk Burgstbewoonster Lydia Siebers-Nylaender en haar oudste kind Monica. Met haar man Alphons huurde zij twee zomermaanden het landhuis.
Juli 1935. Tijdelijk Burgstbewoonster Lydia Siebers-Nylaender en haar oudste kind Monica. Met haar man Alphons huurde zij twee zomermaanden het landhuis. (foto Stadsarchief Breda).

Kennelijk met de bedoeling er in die zorgelijke jaren maar het beste van te maken, verhuurden de Smitsen het landhuis in de zomermaanden als vakantieaccommodatie. Voor honderd gulden per maand, ruim het dubbele van de destijds gemiddelde maandhuur, hadden de gasten een riant verblijf tot hun beschikking, ouderwets op stand, met dito comfort – ouderwets dus, óók voor díe tijd. De kosten voor water, licht en de telefoon kwamen daar bovenop. Bovendien werd van de tijdelijke bewoners verwacht dat zij tevens de loonkosten van het op het terrein woonachtige huishoudelijk personeel voor hun rekening namen. Voor het overige beurde de familie nog de opbrengst van de toegangskaartjes die de opzichter van Burgst aan bezoekers verkocht.

Over Burgst tijdens de oorlogsjaren is weinig meer bekend dan dat er bij wijze van luchtalarm een sirene op het dak van het landhuis was geplaatst en dat er na de overwinning op Nazi-Duitsland in mei ’45 een tijdlang gerepatrieerde ex-concentratiekampgevangenen zijn ondergebracht. Het ging waarschijnlijk om een dozijn repatrianten, die in de loop van het volgende jaar allemaal elders permanent onderdak hadden gevonden.

In 1959 werd Burgst eigendom van de gemeente Breda, die toen al plannen had voor de bouw van een woonwijk in de Haagse Beemden. Alleen het landhuis met direct aanpalende grond in de zuidelijkste punt van het landgoed bleef in het bezit van de familie Smits. Min of meer tegelijkertijd vestigde de oudste zoon en erfgenaam van Constant Smits, Louis Jules Henry, zich op het landgoed. Deze overleed in januari 1966 op 63-jarige leeftijd. Eind 1969 – een welhaast bijbelse spreeuwenplaag had in maart van dat jaar op Burgst voor een half miljoen gulden schade aan tienduizend jonge bomen aangericht - kwam het landgoed officieel in handen van Louis’ jongere broer Antoon Pieter Cornelis. De 58-jarige erfgenaam – ‘Tony’ voor intimi - was een Haagse ingenieur met een succesvol technisch adviesbureau (dat nog altijd bestaat). Hij maakte algauw een begin met de intussen tamelijk dringende restauratie van het twee eeuwen oude landhuis en de bijgebouwen.

Juni 1970. Het landhuis in restauratie.
Juni 1970. Het landhuis in restauratie. (foto Stadsarchief Breda)
Fragment van de gemetselde fundering van het middeleeuwse blokhuis, blootgelegd in 1970.
Fragment van de gemetselde fundering van het middeleeuwse blokhuis, blootgelegd in 1970. (foto Stadsarchief Breda)

Rond diezelfde tijd begonnen leden  van de toenmalige Werkgroep Haagse Beemden en de NJBG (Ned. Jeugdbond Bestudering Geschiedenis) aan een archeologische opgraving naar het middeleeuwse  ‘kasteel’ in het gebiedje De Singeltjes (zie: deel 1),  waarbij onder meer  enkele meters gemetseld fundament blootgelegd werden. 

De restauratie van het landhuis en de bijgebouwen nam aanzienlijk meer tijd in beslag. Dat was een gevolg van de aanpak van Smits jr., die het karwei stukje bij beetje klaarde. Zijn goedlopende bureau zal hem niet altijd de financiële armslag gegeven hebben die hij voor zijn privéproject nodig had. Bovendien was de nieuwe ‘heer’ afhankelijk van zijn aannemers - plaatselijke werklui als timmerlieden en schilders, die natuurlijk niet enkel de restauratie van de Burgst-opstallen in hun werkagenda hadden staan. Pas in 1990 kon de klus als voltooid worden beschouwd.  Het echtpaar bewoonde nu het tussen 1970-’75 verbouwde koetshuis. De drie salons van het landhuis dienden als appartement van hun  kinderen  Egbert (1940) en Titi (’41, en vakantieverblijf voor  logerende familie. 

Met Paradijs en Muizenberg was de omsingeling compleet 

Kesteren, medio jaren’80.
Kesteren, medio jaren’80. De eerste nieuwbouw bereikt Burgst. (foto Stadsarchief Breda)

Ondertussen was de gestaag aanzwellende nieuwbouw van de Haagse Beemden opgerukt tot aan de randen van het resterende landgoed. De woonbuurten Muizenberg en Paradijs vormden eind jaren’80 de sluitstenen van de omsingeling, al zou Breda’s grootste nieuwbouwwijk nog tot na de eeuwwisseling doorgroeien. Maar Burgst was er tenminste nog.

Daar had het in het aanvankelijke plan voor de noordwestelijke stadsuitbreiding niet meteen naar uitgezien. In de jaren’60 stond de stadsontwikkelaars ten stadhuize een tamelijk drastische verstedelijkingsaanpak van recente annexatiegebieden voor ogen. Zo was het leeuwendeel van het in 1962 bij Breda gekomen Heusdenhout binnen enkele jaren kaalgeslagen, onder twee meter zand bedolven en in pakweg twaalf jaar met nieuwbouw vol gezet. Aanvankelijk was eenzelfde lot de in 1976 geannexeerde rivierpolder Haagse Beemden beschoren. In het oorspronkelijke ontwerp van Openbare Werken was van Burgst geen spoor meer te bekennen. Op de locatie werd een ziekenhuis geprojecteerd; op de eerste kaarten stond op de plek van het landhuis een kruispunt ingetekend. Acht eeuwen historie waren achteloos van de kaart geveegd.

Het voert te ver om hier de toedracht van de omslag in Breda’s toenmalige Wederopbouwwoede uit de doeken te doen. Al mag best vermeld worden dat dezelfde Princenhaagse Werkgroep Haagse Beemden mede een aandeel in die kentering heeft gehad. We gaan door naar de meest recente periode in de historie van Burgst.

Freule Merie Smits van Burgst-van Lennip ontvangt Zuylendirecteur Frits Spijkerman in de centrale hal van het landhuis (1994-’95).
Freule Merie Smits van Burgst-van Lennip ontvangt Zuylendirecteur Frits Spijkerman in de centrale hal van het landhuis (1994-’95).Voorgrond: de kapitale salontafel van baron Nahuys. (foto Stadsarchief Breda)

In 2012 verliet de derde generatie Smits van Burgst het landgoed. Voorgoed. Tony’s weduwe, Merie van Lennip, die nog jarenlang het voormalige koetshuis had bewoond, was overleden en zoon Egbert, die eveneens op Burgst huisde, had het voorgaande jaar met zijn zuster besloten het landgoed van de hand te doen. Sinds de eeuwwisseling was het landhuisexterieur nog eens gerestaureerd en in 2010 was de hele buitenboel opnieuw in de verf gezet. In april van het volgende jaar zette de laatste Smitsen van Burgst hun in augustus 2006 officieel tot historische buitenplaats uitgeroepen eigendom voor 3,75 miljoen euro te koop.

Het 19e-eeuwse ameublement van baron Nahuys - met een deels djati-, deels mahoniehouten salontafel als pronkstuk - werd in december 2011 apart bij Christie’s geveild, evenals de twee door Kannemans geschilderde zeegezichten (zie deel 3). Opmerkelijk was trouwens dat de salontafel met 38.200 euro dik driemaal meer opbracht dan verwacht was, terwijl de twee manshoge Kannemansen nog geen zevenduizend euro per stuk deden.

In augustus 2012 kwam Burgst in handen van een Bredase vastgoedondernemer.

 

Lees hier alle Bredase verhalen.