door Leo Nierse
6 september 2019
Een begraafplaats die een tweede leven krijgt, dat kan. Een paar jaar terug werd Breda’s oudste, nog bestaande kerkhof opnieuw in gebruik genomen. Gewoon op de oorspronkelijke, middeleeuwse locatie: achter de monumentale Nederlands-Hervormde Kerk in het Ginneken. Een volle eeuw nadat ie in onbruik was geraakt, werd de bijna vergeten dodenakker aan het begin van de Duivelsbruglaan uitgebreid met nieuw verworven grond, waarin verse graven werden gedolven.

Dat het oude kerkhof, dat nu officieel Begraafplaats Oud-Ginneken heet, in vergetelheid was geraakt, is verklaarbaar. Goeddeels verscholen achter de zuidmuur van het laatgotische godshuis, verloor het zijn bekendheid bij veruit de meeste stadsbewoners. De historische betekenis is er echter niet minder om. Hier vond in de 19e eeuw de protestantse elite van de toenmalige plattelandsgemeente Ginneken haar laatste rustplaats te midden van baronnen en oorlogshelden.
En nu krijgen de nieuwe rijken van Breda, stad met ruim twaalfhonderd miljonairs (telling sept. 2018), de mogelijkheid om op eenzelfde wijze – dat wil zeggen: voor veel geld - hun bij leven verworven status tot aan gene zijde op te rekken.
De recente kerkhof-metamorfose kwam voort uit het streven van de N.H.-kerkgemeente nauwere aansluiting te vinden bij de gemeenschap van Breda-Zuid. De kerkdeuren gaan tegenwoordig vaker open voor allerhande sociaal-culturele activiteiten, om de maatschappelijke relevantie van het aloude kerkgebouw te benadrukken. Want Ginnekens oudste godshuis is niet enkel in cultureel-historisch opzicht, maar ook in financiële zin een kostbaar monument. Het kerkbestuur hoopt alleen daarom al te kunnen steunen op de goodwill van de bevolking, want de onderhouds- en restauratiekosten zijn torenhoog en de subsidies schaars. Zo brengt, zij het op een heel andere manier dan voorheen, de hernieuwde grafvoorziening de wijkpopulatie van Breda-Zuid toch weer een beetje dichter bij de kerk.
In de tweede helft van 2015 werd – onder architectuur nog wel – de met een nieuw perceel uitgebreide dodenakker volledig ommuurd en met een nieuwe entree aan de kant van de Ginnekenmarkt ontsloten. Binnen die muur – met 32 urn-nissen – werden 35 nieuwe keldergraven (voor twee kisten) aangelegd. Door herindeling van het oude kerkhof kwam bovendien ruimte vrij voor een dozijn zogenoemde (enkelvoudige) zandgraven. Die laatste mogelijkheid is tot heden onbenut gebleven. In de keldertjes zijn intussen vijf begravingen geweest; negen keldergraven zijn gereserveerd. In twee nissen zijn evenveel urnen geplaatst, een derde nis is daarvoor gereserveerd.

Al met al was de aanleg een zeer begrotelijke operatie, aangezien de begraafplaats in het overstromingsgebied van de Mark ligt. Dat maakte niet alleen kostbare drainage noodzakelijk, ook moest de nieuwe muur – van toch algauw vijftig meter - tot een diepte van negen meter in de drassige rivieroever worden gefundeerd.
Die kapitale investering moe(s)t natuurlijk worden terugverdiend. Dat komt tot uiting in de grafprijzen, die naar plaatselijke begrippen ‘top-segment’ zijn. (Een grafkeldertje voor twee kisten bedraagt exclusief grafmonument tien mille voor dertig jaar). Daarmee is de reanimatie van het 19e-eeuwse elitekerkhof zo ongeveer compleet. Met dien verstande dat begraving hier niet meer, zoals vroeger, slechts aan lidmaten van de Nederlands-Hervormde Gemeente Ginneken is voorbehouden.
Begraafplaats Oud-Ginneken is dus historische grond, in de letterlijkste zin. Het kerkhof dateert officieel van 1829, hoewel er eerdere begravingen zijn gemeld. Tot dan toe was een laatste rustplaats bínnen de kerkmuren in de regel voorbehouden aan goedgesitueerde gelovigen. Je moest er zogezegd centen voor hebben, om een plekje onder de kerkvloer te bemachtigen. De onwelriekende geur die eeuwenlang van tussen de zerken opsteeg, werd schamper aan ‘de rijke stinker(d)s’ toegeschreven (ziehier de herkomst van de uitdrukking).
Toen de - nog zeer weinige - Ginnekense protestanten krachtens de Vrede van Munster het pas gerestaureerde kerkgebouw in 1648 door het landsbestuur kregen toegewezen, waren er al twee eeuwen lang katholieke gelovigen in begraven. De oudste kerkdelen, koor en transept, waren omstreeks 1450 aan de toen circa 50 jaar oude toren vast gebouwd (er is een zerk uit 1411 bewaard gebleven; het oudst bewaarde graf dateert van 1608).

Toen de protestanten het gebedshuis in januari 1649 in gebruik namen, was er voor begravingen niet veel ruimte meer over. Vandaar dat het nieuwe kerkbestuur in 1662 besloot de kerkvloer flink op te hogen. Karrenvrachten nieuwe aarde werden het gebedshuis ingereden en allicht zijn er toen de nodige oude graven geruimd. De navolgende twee eeuwen konden de gegoede protestantse overledenen onder hun prijzige zerken in schip en koor de Jongste Dag afwachten. Maar zover kwam het niet. Per 1 januari 1829 stak de landelijke overheid een stokje voor de kerkbegravingen. Voortaan moesten ook de rijke stinkerds naar buiten.
Ziehier het begin van wat sinds enige jaren Oud Ginneken heet. Doordat het leeuwendeel van de plaatselijke elite uit liberale protestanten – belijders van de staatsgodsdienst - bestond, was dit dé plaats waar de toenmalige upper ten eindigde: adel, Haagse renteniers, hoge bestuursambtenaren, dito militairen en gefortuneerde zakenlieden. Nog steeds ligt hier de enorme tombe van de adellijke familie Van der Borch van Verwolde, die niet alleen een Ginnekense burgemeester voortbracht, maar ook gelieerd was aan de baronnen van de landgoederen Hondsdonk, Valkenberg en Luchtenburg. Tegen de kerkmuur prijkt de kolossale zerk van een jonkvrouwe Van Steelant.
Bij de torenvoet staat, sinds 1867, het kunstzinnige grafmonument van oorlogsheld en KMA-gouverneur luit.-generaal H.G. Seelig, ofschoon de zerk van zijn graf is verdwenen. Even verderop liggen de graven van de notabele juristenfamilie Pels-Rijcken en de Ginnekense ondernemersfamilie Ballintijn. Ook lieden met posities als hoogleraar aan de KMA, de directeur van het hoofdpostkantoor en hoge KNIL-officieren vonden hier een deftige laatste rustplaats.

De beroemdste naam op het kerkhof is die van generaal David Hendrik baron Chassé (1765-1849), de opperbevelhebber van de Citadel van Antwerpen, die hij in 1832 tijdens de Belgische Opstand overigens tevergeefs tegen Franse belegeraars verdedigde (Seelig diende toen trouwens onder hem als artilleriecommandant).

Van 1834 tot ’39 was Chassé, die aan de Catharinastraat woonde, commandant van de vesting Breda. Van 1849 tot 1907 rustte ’s mans gebeente op het zuidelijke deel van het kerkhof, achter de kerk dus. In dat laatste jaar werd zijn graftombe verplaatst naar de noordkant van het kerkterrein, grenzend aan de Duivelsbruglaan (destijds Boschlaan geheten), om deel te gaan uitmaken van het in 1874 opgerichte Citadelmonument.

Chassé’s in 1832 gesneuvelde manschappen waren hem toen allang voorgegaan. Bij de sloop van de Citadel waren de kisten van negen Nederlandse gevallenen in augustus 1871 met groot militair vertoon van Antwerpen naar het Ginneken overgebracht. Ze werden bijgezet in een grafkelder op het kerkhof waar ook hun generaal lag. Op 30 november 1874 volgde hun herbegraving in een kelder achter het Citadelmonument. Precies één jaar na dato volgden de kisten van nog ruim dertig Citadelverdedigers. De jaarlijkse herdenkingsplechtigheden bij het monument, steevast bijgewoond door leden van het Koninklijk Huis, werden nog tot 1932 gehouden.
Het N.H.-kerkhof was één eeuw in gebruik. Toen was het vol, al zijn er nog wel tot 1997 bijzettingen in de familiecrypten geweest. In 1912 maakte het kerkbestuur een eerste plan voor een nieuwe begraafplaats. Het bestuur had zijn oog laten vallen op een bosperceel aan de Bouvignelaan, maar dat stuitte op een afwijzing van het ministerie van Landbouw. Twee jaar later kwam Staatsbosbeheer met twee alternatieve locaties: een bosperceel achter de tuchtschool aan de Galderseweg én het op een zandheuvel langs de Mark gelegen Biebergse Bosje. De kerkbestuurders prefereerden echter het (nog ongerepte) Montensbos.

Maar daar wilde Staatsbosbeheer weer niet aan. Het verkocht zijn bosgrond liever als dure bouwgrond. (Wat uiteindelijk ook gebeurde. Begin jaren’50 verrees hier Breda’s nieuwe goudkust, Montensbos).
Daarom werd het alsnog De Bieberg. Het kerkbestuur huurde in 1919 Denier van de Gonde, de ontwerper van het Utrechtse Oog in Al-park in, om een ‘bosbegraafplaats’ te tekenen. Het jaar erop kocht de kerk de benodigde twee hectare van de Houtvesterij Breda.
Hoewel de eerste grafrechten al in 1923 waren verkocht, zou het nog tot 1929 duren (exact een eeuw na de start van de voorganger achter de NH-kerk), voordat begraafplaats De Bieberg realiteit begon te worden.
In dat laatste jaar namen de Amsterdamse architecten Kleinhout en Van der Steur de restauratie van het hervormde kerkgebouw aan de Duivelsbruglaan voor hun rekening. De kerkbestuurders vroegen de bouwmeesters, of zij niet ook het poortgebouw en de aula (kapel) van de nieuwe begraafplaats aan de toen nog onbestrate Bieberglaan konden ontwerpen. Het jaar daarop werd hun ontwerp uitgevoerd. (Een grote restauratie volgde in de jaren’60).
De nieuwe begraafplaats bleek al snel te klein. In ’36 kocht de kerk een aanpalend perceel. Maar de uitbreiding door de Ned. Heidemij – naar een veel strakker ontwerp van de beroemde prof. Bijhouwer (o.a. De Klokkenberg) - volgde pas na 1946. Dit betreft het gedeelte met de kruisbeeld-‘rotonde’ evenwijdig aan de Bieberglaan. In grote lijnen is het ontwerp tot heden ongewijzigd gebleven. Maar er is intussen dus wel de begraafplaats ‘Oud-Ginneken’ bijgekomen.

Waar bleven de RK-overledenen van ‘t Ginneken dan?
De katholieke dorpsbewoners, die sinds ‘Münster 1648’ hun religieuze onderkomen in schuilkerken in Ulvenhout (Grimhuijsen) en Bavel (kasteel Ypelaer) hadden, werden nog tot de Franse Tijd bij hun oude Laurentiuskerk aan de Duivelsbruglaan begraven, tussen de protestanten. Dat wil zeggen, de minder welgestelde katholieken en protestanten die zich geen luxe graf konden permitteren en buiten het kerkgebouw ter aarde werden besteld. De roomse elite regelde haar laatste rustplaatsen vaak in omliggende dorpen, al dan niet aan de overzijde van de landsgrens.
Toen rooms-katholiek Ginneken in 1837, het jaar van de parochiesplitsing Ginneken-Ulvenhout, weer een eigen (tweede) Laurentiuskerk mocht bouwen aan de Ginnekenweg, kreeg het een jaar later ter hoogte van het Postlaantje ook weer een eigen katholieke begraafplaats. In 1900 werd dat kerkhof na gemeentelijke interventie overgebracht naar de huidige locatie Vogelenzanglaan- Kerkhofweg (destijds Molenweg).
Overigens dateert de neogotische H.-Laurentiuskerk die nu aan de Ginnekenweg staat ‘pas’ van 1904. Op dezelfde plek stond ná de noodkerk van 1837 namelijk nog een derde Laurentiuskerk, van 1845 tot 1902. Inclusief het middeleeuwse, in 1648 protestants geworden kerkgebouw aan de Duivelsbruglaan (die officieel óók nog altijd Laurentiuskerk heet !), heeft Ginneken dus in totaal vier Laurentiuskerken gekend.
Lees hier alle Bredase verhalen.