door Leo Nierse
27 januari 2023

In minstens acht eeuwen Bredase geschiedenis is ooit maar één persoon officieel ter dood gebracht omdat hij zich aan anale seks had ‘bezondigd’. En de hele stedelijke elite schaamde zich ervoor. Zo groot was de schande, dat het doodvonnis drie eeuwen lang geheim is gebleven.

Middeleeuwse wurgpalen afgebeeld op een schilderijfragment uit 1495 van de Spaanse kunstenaar Pedro Berruguete.
Middeleeuwse wurgpalen afgebeeld op een schilderijfragment uit 1495 van de Spaanse kunstenaar Pedro Berruguete. De veroordeelden staan hierop trouwens onrealistisch ontspannen hun executie af te wachten. (foto Wikipedia)
doodvonnis van Charles De Lasco
Het summiere doodvonnis van Charles De Lasco, gedateerd 21 april 1631. Het wordt bewaard in Stadsarchief Breda (foto Joris Verhoeven).

Op 21 april 1639 stond de 48-jarige kunstschilder Charles de Lasco op het stedelijk schavot op zijn dood te wachten. Met een lus om de nek was hij tegen een paal gebonden. Zijn executie zou ‘aan de staec’ voltrokken worden. Hij stond op het punt de wurgdood te sterven.

Plaats van handeling: het stedelijk galgenveld in de Zandbergen, een wat afgelegen terrein ten zuidoosten van de stadswal dat zijn naam ontleende aan wat oude rivierduintjes. De weg naar Ginneken liep erlangs, het beekje de Molenley stroomde er doorheen.

Achter ‘de staec’ op het schavot stond de stadsbeul. Die stak een stok door de lus om De Lasco’s nek en voltrok al draaiend het vonnis. Traag of snel, de duur van de verwurging - de lengte van ’s mans doodstrijd - was tevoren bepaald door de rechter, die de ernst van het gepleegde misdrijf moest afwegen in minuten terminale ademnood. Over de garotte, het Spaanse equivalent van de staec, wordt gemeld dat de gerechtelijke verwurging wel elf volle minuten kon duren.

Hoe (on)genadig de rechter jegens De Lasco is geweest, is niet bekend, zoals bijna alles rond zijn dood onbekend is. Want – o, die schande!

**********

 Over de Bredase levensjaren van Charles De Lasco valt meer te vertellen, maar laten we voor een beter begrip van het taboe achter zijn verheimelijkte vonnis, eerst het toenmalige tijdsbeeld schetsen.

Anale seks was in vroeger eeuwen streng verboden. Een mens mocht er zich onder geen enkel beding mee ‘onledig’ (bezig) houden. Sodomie heette dat taboe indertijd en het is een klein wonder dat het woord überhaupt bestond. Immers als het echt niet anders kon - wanneer zo’n als tegennatuurlijk beschouwde handeling per se omschreven moest worden, zoals bij een gerechtelijke vervolging - dan sprak men liever van de ‘onnoembare’ dan wel de ‘stomme zonde’.

Stom in de betekenis van verzwegen - en zonde, omdat de christelijke overtuiging indertijd bepaalde dat God de menselijke seksualiteit uitsluitend voor de voortplanting had geschapen. Er mocht niet meer lust aan te pas komen dan voor de bevruchting strikt noodzakelijk was. De onmisbare erectie werd dan maar op de koop toe genomen. Uiteraard diende de vrouw haar bezwangering, die zo kort mogelijk moest duren, ingetogen - lees: volstrekt lust(e)loos - te ondergaan. Elk verlies van haar zedige passiviteit gold evenzeer als zondig – hoewel het bewijs dáárvan natuurlijk nooit rond te krijgen was. 

een openbare executie aan de wurgpaal in de 16e-eeuwse Nederlanden
Zeldzame afbeelding van een openbare executie aan de wurgpaal in de 16e-eeuwse Nederlanden, op een kopergravure uit 1747 (opgenomen in ‘De historie der martelaren’ van Adriaen Cornelisz van Haemstede). De terdoodveroordeelde is in dit geval een door de Inquisitie gevonniste wederdoper (iemand die zich als volwassene opnieuw had laten dopen). Foto Het gevangenismuseum.

Kortom, alle aanverwante takken van ‘sport’ waren liederlijk en verdorven, in domineestaal: uit den boze. Die wandaden dienden met de dood van de ‘zondaar’ beëindigd te worden. Immers, had de Allerhoogste blijkens het oudtestamentische verhaal niet hoogstpersoonlijk de antieke Jordaansteden Sodom en Gomorra om hun verregaande zondigheid verwoest? Nou dan. Geen genade voor die viespeukerij!

Tegelijk dicteerde de bedompte publieke moraal van weleer een zo groot mogelijke vaagheid hieromtrent. Het beestje mocht letterlijk geen naam hebben.

Dat doodzwijgen is heel lang volgehouden. Daarbij werd al dat ‘onnoembare’ over één kam geschoren. Tot laat in de 19e eeuw bestond een deelbegrip als homoseksualiteit niet eens in de medische wetenschap. Taalwetenschapper Nicoline van der Sijs signaleert in haar Chronologisch Woordenboek (2001) de oudste vermelding van het adjectief homosexueel in 1892. Tot de spreektaal drong het moderne begrip homoseksualiteit blijkens het Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal niet eerder door dan 1931.

Maar hoewel sodomie (of pederastie) derhalve eeuwenlang als halsmisdrijf jegens God in de wetboeken stond, trad justitie er in ons land maar hoogstzelden tegen op. Beneden de grote rivieren werden sodomieten al helemaal niet vervolgd. Ofschoon negeren ook een vorm van verzwijgen kan zijn, had het katholieke Brabant van oudsher de naam tolerant te zijn - al kan het ook onverschilligheid zijn geweest. Hoe dan ook, hier in ’t Zuiden moest iedereen maar zelf weten wat ie deed en hoe ie ’t deed.

Rechtszitting van de Bredase Vierschaar in het Stadhuis op een 17e-eeuwse gravure.
Rechtszitting van de Bredase Vierschaar in het Stadhuis op een 17e-eeuwse gravure. (foto’s Stadsarchief Breda)

In weerwil van al die Brabantse toegeeflijkheid is in Breda dus toch één keer een sodemieter op het schavot geëindigd.

Eigenlijk was zo’n executie aan de staec voorbehouden aan vrouwen die voor een zware misdaad veroordeeld waren. Zij werden niet zoals mannen aan de galg opgeknoopt, maar stierven staande met gebonden voeten, opdat zij niet tijdens hun terminale stuiptrekkingen onder de rokken gekeken konden worden. Dat zou de wellust van de toeschouwers hebben kunnen prikkelen, want destijds droegen vrouwen geen ander ondergoed dan een of twee onderrokken. (De moderne damesslip is niet veel meer dan één eeuw oud). De doodstraf met zijn beoogde afschrikkende werking was, godverhoede, allerminst bedoeld als erotisch-en-dus-zondig vermaak voor het publiek.

De veroordeelde De Lasco, getrouwd en vader van vier kinderen, werd dus als een vrouw aan zijn eind geholpen. Dat gold als een extra onwaardige dood.

Dat alles maakt begrijpelijk dat het Bredase sodomievonnis een weinig bekende historie is, die dan ook met veel raadsels is omgeven. Het heeft er alle schijn van, dat de plaatselijke elite van destijds er zodanig gegeneerd over was, dat ze getracht heeft de hele onverkwikkelijke affaire uit de stedelijke herinnering te wissen. 

Het hekje van de Vierschaar
Het hekje van de Vierschaar, waarachter De Lasco stond toen hij zijn doodvonnis hoorde uitspreken.(foto’s Stadsarchief Breda)

Die smadelijk geëxecuteerde sodomiet was natuurlijk wel een van hén.

’t Was ze nog bijna gelukt ook. Het unieke wurgvonnis dook pas in 1928 op in de marge van een andere historie, over een kerkelijke kwestie in Antwerpen, en kreeg pas zes decennia later een tweede vermelding, namelijk in: Begraven in en rond de Grote Kerk van Breda (1987) van toenmalig stadsarchivaris Maarten van Boven.

In het jaarboek van De Oranjeboom 2015 (deel 68) heeft de Antwerpse historica Véronique Eggermont (1964) de kwestie dertig jaar later nogmaals in herinnering geroepen, in een lezenswaardige poging meer klaarheid in de toen voor haar nieuwe zaak te brengen. Maar in die opzet is de auteur slechts zeer ten dele geslaagd, al was het alleen al doordat het in het Stadsarchief Breda bewaarde vonnis uiterst summier is. Het document vermeldt weinig meer dan het gepleegde delict, de bekentenis en het vonnis. Zelfs de geringste toelichting ontbreekt erin.

Nu is dat op zich nog niet zo ongebruikelijk voor een 17e-eeuws vonnis, maar dat Charles de Lasco vervolgd en gevonnist werd als pleger van de onnoembare zonde, moet in het Breda van zijn dagen zijn ingeslagen als een bom. De kunstschilder was namelijk een geziene figuur in de stad; hij stond in direct contact met de hoogste kringen.

**********

Prins Filips Willem van Oranje Nassau
 Prins Filips Willem van Oranje Nassau, heer van Breda, bracht de 18-jarige kunstschilder Charles De Lasco naar Breda.  (foto Stadsarchief Breda) 

Geboren in Brussel in 1591 als kind van Italiaanse ouders, maakte De Lasco op 18-jarige leeftijd een opvallende entree in Breda. Hij reed mee in het gevolg van Willem van Oranjes oudste zoon, prins Filips Willem van Oranje Nassau, die in 1609 zijn Blijde Incomste als heer van Breda deed. Sindsdien verbleef de in Diest (B.) residerende prins geregeld op het voorvaderlijke Kasteel van Breda en de Bouverije (= Bouvigne). Zo direct onder de vleugels van zijn hooggeplaatste beschermheer was een betere introductie bij de plaatselijke jetset niet denkbaar.

De jonge kunstenaar, die evenals Filips Willem katholiek was en het volle vertrouwen van zijn heer genoot, maakte snel furore in de nieuwe hofstad van de prins. Met die klinkende referentie werkte de Brusselaar ook menigmaal in opdracht van het stadsbestuur en verschillende kerkbesturen.

Na het overlijden van zijn adellijke werkgever in februari 1618 bleef De Lasco in Breda wonen. Het jaar erop haalde hij al een grote opdracht binnen: een flinke verfraaiing van het interieur van de St.-Martinuskerk in (Princen)hage. Voor deze en andere plaatselijke gebedshuizen ontwierp hij onder meer altaarstukken.
Verder portretteerde hij lokale notabelen, terwijl hij voor het stadsbestuur ook staatsieportretten van onder anderen het Spaanse koningspaar en hun landvoogden in de Nederlanden vervaardigde. Geen van De Lasco’s werken is echter bewaard gebleven, wat in het licht van zijn roemloze levenseinde niet echt verwonderlijk is.

De Latijnse kunstenaar raakte nog sterker vervlochten met de stedelijke gemeenschap in de jaren dat Breda, na de verovering door Spinola, weer in Spaanse handen was (1625-’37) en in de persoon van graaf Jan VIII van Nassau-Siegen, opnieuw een katholieke heer had.

Graaf Jan VIII van Nassau Siegen (1583-1638)
Graaf Jan VIII van Nassau Siegen (1583-1638), de katholieke heer van Breda in de Spaanse periode 1630-’38. Hij benoemde Charles de Lasco in de vertrouwensfunctie van Stadsfourier. (foto Stadsarchief Breda)

De Lasco en zijn vrouw, Catharina Hense (de Hens), stonden bekend als vurige rooms-katholieken. Als de zuiderlingen die zij waren, konden ze zich verliezen in hun geloof in heiligenlevens en mirakels. Kennelijk kreeg hun vervoering ook vat op hun gehandicapte dochtertje, de 12-jarige Maria. Vaak toog het meisje ’s morgens in alle vroegte naar de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk om voor genezing van haar verlamde benen te bidden.

Na weer zo’n matineuze sessie kwam Maria in 1629 thuis met het verhaal dat de Moeder Gods – naar wie het meisje vernoemd was - aan haar was verschenen en dat ze sinds dat visioen weer lopen kon. Dat leek enige dagen zo te zijn, waarop de bisschop van Antwerpen (Breda lag destijds in dat bisdom) een onderzoek door Grote-Kerkpastoor Jacob Vrancx gelastte. De wondere tijding ging als een kerkkaarsje uit, nadat meneer pastoor aan de prelaat had gerapporteerd dat het kind slechts in extase had verkeerd en er dus van een hemelse manifestatie geen sprake was geweest.

**********

Niettemin danken we aan Maria’s overspannen verbeelding de wetenschap van haar vaders latere doodvonnis. Want doordat pastoor Vrancx’ onderzoeksrapport in de Antwerpse bisschopsarchieven belandde, kon de enige eigentijdse notitie over de familie De Lasco de tweehonderd jaar eerder geretoucheerde stadshistorie  omzeilen, waarna het sodomievonnis een kleine eeuw geleden alsnog boven water kwam.

**********

Terug naar het 17e-eeuws Breda.
In 1629 telde het gezin De Lasco nog maar twee kinderen: Maria en haar oudere broer, Octavianus. Hún doopgegevens zijn niet bekend, wél die van de volgende twee kinderen, want twee jaar later was de familie door de stedelijke elite omarmd. Toen in augustus 1631 de tweede zoon, Ludovicus, werd geboren, trad schepen en toekomstig burgemeester Christiaen van Locht op als peetvader. Diens schoonzuster Josina Montens, echtgenote van schout Cornelis van der Locht, werd peetmoeder.
Minstens zo eervol voor de familie was, dat gemeentesecretaris Adrianus Dirven twee jaar later, bij hoge uitzondering, het peetvaderschap van de jongste dochter, Lucia, aanvaardde. Het meisje overleed echter al na een half jaar; haar grafsteen is deels in de Grote Kerk bewaard gebleven.

Het enige overgebleven fysieke spoor van Charles De Lasco’s jaren in Breda
Het enige overgebleven fysieke spoor van Charles De Lasco’s jaren in Breda is het ingemetselde halve grafsteentje van zijn jonggestorven dochtertje Lucia in de zuidmuur van de Grote of OLV-Kerk. Het relict dateert van 1633 en is in de loop van de tijd binnen de kerkmuren verplaatst. (Foto Frans Gooskens).

Aldus opgenomen in de upper ten, kreeg Charles de Lasco ook een ambtelijke aanstelling: de heer van Breda benoemde hem tot stadsfourier. In deze vertrouwensfunctie, die hij van 1533-’36 bekleedde, was De Lasco belast met de bewapening en munitievoorziening van de Burgerwacht, alsook
de legering van garnizoenssoldaten.
Daarnaast kreeg hij als kunstenaar van het stadsbestuur de opdracht het portret te schilderen van de nieuwe landvoogd, prins-kardinaal don Ferdinand van Oostenrijk; dezelfde opdracht kreeg hij na drie jaar nogmaals. In 1637 benoemde graaf Jan van Nassau-Siegen De Lasco’s oudste zoon, Octavianus, tot stadsfourier, die daarmee dus de opvolger van zijn vader werd. Voldoende bewijs dat de familie toen nog steeds een solide reputatie genoot.

Die standing bleef ook intact, nadat stadhouder Frederik Hendrik in oktober 1637 zijn stad blijvend op Spanje had heroverd. De prins, die nog toleranter was dan zijn vader (Willem van Oranje), stelde zelfs een rooms-katholiek als nieuwe gouverneur aan. Ook Charles de Lasco behield zijn overheidsbetrekking. Onveranderd bleef hij van gemeentewege tevens artistieke opdrachten ontvangen. In juni 1638 kreeg hij er zelfs vijf tegelijk, waaronder het aanbrengen van het wapen van Frederik Hendrik op de Gasthuispoort (kop Boschstraat/Korte Boschstraat) en het vergulden van 72 sierbollen op de kroonluchters in ofwel de Grote Kerk dan wel de toenmalige Markendaalse kapel aan de Haven.
De maand erop, 20 juli 1638, honoreerde het stadsbestuur hem nog voor het vervaardigen van een vergulde lijst. Negen maanden later leefde Charles de Lasco niet meer.

**********

Wat er in die korte tijdspanne precies is voorgevallen, blijft dus een mysterie. Een onbekende met dito motieven moet Charles de Lasco in diskrediet hebben gebracht, door diens ‘onnatuurlijke’ gedrag direct of indirect aan de autoriteiten door te brieven. Was het wegens persoonlijke vijandschap? Om politiek gewin? Uit rancune, die wellicht verband hield met de recente machtswisseling in de heroverde vestingstad (van rooms-katholiek naar staats)?
Dat het stadsbestuur er überhaupt werk van maakte, is gezien die grote Brabantse tolerantie sowieso opmerkelijk. Zelfs een kleine eeuw later, tijdens de ‘piekjaren’ van sodomievervolging in de Republiek (1730-’32), is op het Bredase schavot geen enkele beoefenaar van de onnoembare sonde naar de andere wereld geholpen.

**********

De 15e-eeuwse Gevangentoren
De 15e-eeuwse Gevangentoren, waarin Charles De Lasco in maart en april 1639 opgesloten zat en - mogelijk onder marteling - verhoord werd. De gevangenis stond tot aan de sloop in 1828 op het huidige plein vóór De Nieuwe Veste aan de Oude Vest. (foto Stadsarchief Breda)

Maart 1639 stelde drossaard (zeg maar: de officier van justitie) Cornelis van Aerssen een strafrechtelijk onderzoek tegen Charles de Lasco in. Van Aerssen – what’s in a name? – beschikte over een getuigenis over De Lasco’s verketterde praktijk en liet de gevierde kunstenaar opbrengen, om hem in de Gevangentoren te verhoren. Daarmee was het publieke schandaal geboren. 

**********

Of de schout zijn verdachte onder of zonder tortuur (marteling) een bekentenis afdwong, is evenmin blijvend opgetekend, net zo min als het aantal malen dat de beklaagde zijn ‘tegennatuurlijke’ schanddaad had gepleegd of met wie hij dat dan had gedaan.
Dat in het vonnis de identiteit van De Lasco’s medepleger(s) – lees: sekspartner(s) - ontbreekt, is niet enkel vreemd, het maakt de hele zaak nog flink wat mistiger.

Van de onnoembare zonde – die daarmee ook onbenoembaar was - bestond tot in de 18e eeuw namelijk geen echte definitie. Sodomie was een containerbegrip voor alle vormen van opzettelijke zaadverspilling. Het geslacht van de ‘zondaar(s)’ in kwestie was daarbij niet van belang, want ook vrouwen konden wegens sodemieterij vervolgd worden. Behalve anale gemeenschap kon het dus gaan om al dan niet wederzijdse masturbatie of bijvoorbeeld een coïtus interruptus.

Zelfs ‘tegennatuurlijk gedrag’ waarbij géén zaad ‘verspild’ was, werd er soms toe gerekend. Evenals ‘manwijverij’, lesbische seks. Zelfs het aannemen van een ander gender, doorgaans door vrouwen die zich veelal uit armoede voor man uitgaven, om als soldaat of zeeman te kunnen aanmonsteren (zie kader). Allemaal zondig gedrag!

Zo ongespecificeerd is De Lasco’s sodomie, dat zijn onbenoemde ‘zonde’ in het recente verleden nog als homofilie is opgevat. Maar ’s mans bedpartner kan dus net zo goed een vrouw zijn geweest. Sterker nog, zijn eigen vrouw. Het lijkt niet vergezocht een vorm van anticonceptie te veronderstellen. Het betrof tenslotte een al wat ouder echtpaar met twee nakomertjes.

Kortom: vraagtekens, vraagtekens.

Wat wel uit het doodvonnis valt af te leiden, is dat Charles de Lasco anale gemeenschap heeft bekénd; anders was hem een lichtere straf - zoals levenslange verbanning uit de Baronie - opgelegd. Precies dat ene aspect, anaal contact, heeft hem de strop omgedaan.

Het is ook goed voorstelbaar dat De Lasco zijn bekentenis eerst onder tortuur of ten minste onder bedreiging daarmee heeft afgelegd.
De toenmalige praktijk was dat een weigerachtige verdachte eerst in de martelkamer werd rondgeleid om de dan nog vermijdbare kwellingen aanschouwelijk te maken. Kon dat vooruitzicht hem al niet breken, moest hij bij een tweede bezoek aan het foltergerei voélen.
Trok ook dat hem niet over de streep, moest hij er echt aan geloven. Als hij dan wél bekende, diende hij zijn verklaring buiten de martelkamer te herhalen, teneinde die rechtsgeldig te maken.
Herriep hij echter zijn bekentenis, wachtte hem hernieuwde pijniging. In de praktijk kon de verdachte geen kant uit. Wanneer hij voor de korte lijdensweg koos, stierf hij als zijnde schuldig, tenzij hij of zij levenslang uit de stad verbannen werd, maar ook dan als schuldige.

**********

De ligging van de Zandbergen ten opzichte van de zuidelijke vestingwal.
De ligging van de Zandbergen ten opzichte van de zuidelijke vestingwal. Het Galgenveld lag oostelijk (links) op de grens met de buurtschap Molengracht. Omdat de openbare pijnigingen en terechtstellingen buiten de stadswallen te weinig belangstelling trokken - terwijl deze vorm van afschrikking juist ‘opvoedkundig’ was bedoeld - werden ze na 1642 in hartje stad gehouden, op een schavot voor het stadhuisbordes op de Grote Markt. Onder Franse invloed is in 1798 aan deze barbaarse vertoningen een einde gemaakt.

Vier weken na De Lasco’s arrestatie wees de vierschaar al vonnis. De Lasco werd niet enkel ter dood veroordeeld, ook al zijn bezittingen werden verbeurd verklaard. Waarmee zijn familie op slag berooid achterbleef.

Da Lasco’s bezit verviel rechtens aan de baron van Breda, dezelfde man wiens prinselijk wapen hij boven de stadspoort had geschilderd: Frederik Hendrik. Extra wrang was, dat deze prins bovendien de jongste (half)broer was van wijlen De Lasco’s beschermheer Filips Willem, die man die hem naar Breda had gehaald.

De executie werd in zeven haasten voltrokken, direct nadat het vonnis was uitgesproken. Ook dat wijst erop dat men de hele kwestie zo snel mogelijk achter zich wilde laten.
Dan mochten al die gegeneerde jetsetters nog van geluk spreken dat de executie op het weinig bezochte galgenveld in de Zandbergen plaatsvond. Drie jaar na dato waren de openbare terechtstellingen naar de Grote Markt verplaatst, vóór de trappen van het Stadhuis.

**********

Met schande overladen zijn de berooide nabestaanden stilletjes de stad uit geslopen, denkelijk in het holst van de nacht. Van hen is hier nooit meer iets vernomen. Het enige spoor dat de familie achterliet, is het ingemetselde halve grafzerkje van de jonggestorven Lucia in de Grote Kerk. Dat is nog altijd te vinden in een van de kapellen langs de zuidmuur, grenzend aan het Kerkplein. Een blijvend aandenken aan Breda’s enige sodomievonnis.

 

  • Een eerdere versie van dit verhaal stond onder de kop ‘Breda’s enige ‘homovonnis’ is met raadsels omgeven’vanaf januari 2016 gedurende twee jaar op onze website.

Twee Bredase ‘manwijven’ die aan de galg ontsnapten

Van vrouwen die de mannelijke identiteit aannamen zijn er in de Bredase stadshistorie twee met naam bekend. Maar dat heeft hen niet de kop gekost.

Maria van Antwerpen (1719-1781), al bij leven vereeuwigd als De Bredasche Heldinne, diende driemaal o.a. als grenadier in het Staatse leger, eerst als ‘Jan van Ant’, later als ‘Machiel van Handtwerpen’. Als man trouwde zij tweemaal, de tweede keer mogelijk als bigamist(e).
Van het toentertijd absolute taboe op seksuele openheid moet zij zó vernuftig gebruik hebben gemaakt, dat haar eerste echtgenote haar ware geslacht niet heeft ontdekt. De tweede bruid zat zogezegd in het complot.

Doordat die laatste tot tweemaal toe werd verkracht, kon de Bredasche Heldinne evenzovele malen als trotse vader poseren. Beide kinderen zijn overigens jong gestorven.

Mary Read als piraat in mannenkleren
Een 18e-eeuwse kopergravure van Mary Read als piraat in mannenkleren. Illustratie van ‘The Live of Mary Read’ van Daniel Defoe, uit 1724 (foto publiek domein)

Desalniettemin is Maria van Antwerpen tweemaal ontmaskerd. En gerechtelijk vervolgd. Maar anders dan Charles de Lasco werd zij slechts met verbanning gestraft - eerst uit Breda, later uit Gouda. Op 62-jarige leeftijd is zij ondanks haar verbanning in haar geboortestad overleden. Dat zij hier in armoede stierf, is het enige dat van haar tweede levenshelft bekend is.

De tweede vrouw die zich veelvuldig voor man heeft uitgegeven en hier ter stede met name bekend is, was de Britse piraat (!) Mary Read (ca. 1685-1721). Geboren in Plymouth, was zij door haar moeder doelbewust als jongen opgevoed, om geld uit een erfenis te kunnen claimen.
Op haar dertiende werd het ‘tot knaap gemaakte’ meisje schippersknecht. Enige jaren later monsterde ze als Mark Read bij de Britse marine aan. Vervolgens diende zij als cadet-infanterist en nog wat later als een – om ‘zijn’ moed geprezen! – cavalerist in de Zuidelijke Nederlanden.
Daar won de liefde het van haar ‘perverse’ opvoeding: Mary werd verliefd op een Vlaamse collega. Samen verlieten ze de dienst, trouwden als traditioneel (cis-heteroseksueel) koppel en begonnen een eetgelegenheid net over de grens met de Noordelijke Nederlanden - in de Bredase Boschstraat.
Hier dreven zij met succes hun etablissement De Drie Hoefijsers. Dat weten we dankzij de Schotse schrijver Daniel Defoe, die destijds als officier in het Staatse leger in Breda diende. In een biografische schets van een reeks Engelse piraten vermeldde Defoe in 1724 dat The Three Horse-Shoes op wandelafstand van het Kasteel stond en door officieren druk bezocht werd. (Overigens laat dit veronderstellen dat de door zijn roman Robinson Crusoë wereldberoemd geworden auteur op het Kasteel gelegerd is geweest).

Mevrouw Read verloor echter haar man, toen deze in hun ‘eetcafé’ een paar ruziënde klanten uit elkaar wilde halen en daarbij een dodelijke messteek opliep. Haar nering kon zij niet alleen draaiende houden. Weinig later keerde de waardin als Mark Read terug naar zee, ditmaal bij de Staatse marine. Intussen had Michiel de Ruyter het Korps Mariniers opgericht, maar of ene Mark Read daarvan deel uitmaakte, is niet bekend.
Wel is bekend dat Read eerst in handen van zeerovers viel en toen zelf tot het piratendom verviel. Bij een van man-tot-‘man’ gevecht zou zij weliswaar als vrouw zijn ontmaskerd toen haar tuniek openviel, maar dat maakte geen eind aan haar mariene misdaadcarrière.
Nadat het schip waarop zij voer door de Britse marine was geënterd en de bemanning gearresteerd, belandde Mary Read in een cel in Port Colony op Jamaica, destijds een Engelse kolonie. In die gevangenis is zij in april 1721 aan een zware koortsaanval bezweken. In Breda heeft zij uitsluitend als vrouw geleefd.


 

Lees hier alle Bredase verhalen.