door Leo Nierse
23 april 2018

Huizen in ’t Valleke, het moet niet gekker worden!  Maar -  ook al kan de moderne Bredanaar het zich maar moeilijk voorstellen - ze stonden er écht. En niet zomaar huizen -  kásten van huizen! Drie in totaal. Het laatste verdween pas kort voor de vorige eeuwwisseling,  in 1895. 

Het 16e-eeuwse huis Steelant, in 1828 uitgebouwd  tot Rechtbank, stond tot de sloop in 1896 op de plaats van de huidige Valkenbergentree aan de Catharinastraat.
Het 16e-eeuwse huis Steelant, in 1828 uitgebouwd tot Rechtbank, stond tot de sloop in 1896 op de plaats van de huidige Valkenbergentree aan de Catharinastraat.

Huis herrees als feniks uit as van de Stadsbrand

Het pand dat het langst in – of preciezer: aan de rand van - het Valkenberg heeft gestaan, heeft ook de meeste namen gehad. Het heette achtereenvolgens: huis Merwede, huis Van Spangen (of Spanghen), huis Van Steelant en Regtbank van Eersten Aanleg en Koophandel. Het heeft dan ook een bijzonder gevarieerde, zo niet ronduit boeiende bewoningsgeschiedenis.

Engelbrecht I van Nassau
Engelbrecht I van Nassau, zoals uitgebeeld op zijn grafmonument in de Grote Kerk.

Tegenwoordig spreken oudheidkundigen weer vooral van Huis Merwede. Het stond op de plaats van de huidige park-entree aan de Catharinastraat - tussen de actuele huisnummers 19 en 23 (Begijnhof).

Voor de oudste pandnaam gaan we terug naar de eerste helft van de 15e eeuw. Rond de tijd dat Johanna van Polanen haar Huis Valkenbergh en de belendende Wendelinuskapel (Waalse Kerk) bouwde, maakte de Hoekse edelman ridder Dyrck van der Merwede zijn entree aan het Bredase Nassauhof.

In het toenmalige graafschap Holland gold Van der Merwede reeds als een gewichtig man. Hij was heer van ’s-Gravenmoer en vertrouweling van gravin Johanna van Beieren, bekleedde posities als baljuw van Zuid-Holland, drossaard van Heusden en slotvoogd van Geertruidenberg – destijds stuk voor stuk Hollandse (plaats)namen in het dan nog onduidelijke grensgebied met het hertogdom Brabant.

Maar in 1436 kreeg ridder Van der Merwede ook echt vaste voet in Brabant. Graaf Engelbrecht I van Nassau, de echtgenoot van Johanna van Polanen, beleende de Hollandse edelman met de heerlijkheid Burgst onder Hage (zeg voor het gemak: de Haagse Beemden). Kennelijk bleef Van der Merwede intussen wel in ’s Gravenmoer wonen. Dat bleef zo de volgende vijftien jaar.

Toen de ridder in 1451 stierf, werd zijn dochter Johanna Vrouwe van Burgst. Zij stak in elk geval wél de grens over. Mogelijk hád zij dat toen zelfs al gedaan, want Johanna had twee dochters uit haar (eerste) huwelijk met Anthonis van Wijfliet, telg van de Bredase schepenfamilie Van Wijfliet en heer van Hagoort. Hoe dan ook, in het sterfjaar van haar vader kocht Johanna van der Merwede het (stenen) huis van de plaatselijk bankier Bertelemeus de Lombaert aan de Katerstraet. Zo nestelde ze zich tussen de vele plaatselijke hofedelen en patriciërs die daar, op wandelafstand van het Kasteel en de Herberghe, op stand woonden. Wat heet, de freule werd er zelfs buurvrouw van gravin Johanna van Polanen. Haar nieuwe huis grensde namelijk aan de steeg die naar de Valkenbergh leidde. Blijkens archeologisch onderzoek stond er trouwens een ronde traptoren tegen de achtergevel van ‘Huis Merwede’.

Graaf Jan IV van Nassau
Graaf Jan IV van Nassau, zoals hij is vereeuwigd op het grafmonument van zijn vader (Engelbrecht I) in de Grote Kerk.

Na Anthonis’ overlijden hertrouwde Johanna met ridder Filips, heer van Spangen, telg uit een zeer welgestelde Rotterdamse adelfamilie. Ook Filips werd Bredanaar: hij trok in bij zijn nieuwe (eerste) vrouw. In 1468 beleende graaf Jan IV van Nassau hem met de ‘twee voorste hoeven’ op de Burgst. Na haar overlijden in 1476 erfde Filips de heerlijkheid Burgst én het levenslange vruchtgebruik van Huis Merwede. Het eigendom vererfde aan de twee dochters Van Wijfliet. Filips van Spangen, die twee jaar later heer van ’s-Gravenmoer werd, hertrouwde alweer kort nadien en verliet Breda, maar opnieuw weduwnaar, keerde hij in 1499 terug in Huis Merwede. Hij bleef er wonen tot zijn dood in 1509. In het jaar ervoor hadden zijn stiefdochters net een deel van hun erf, dat aan de Valkenbergh grensde, aan graaf Hendrik III verkocht.

De pandnaam veranderde gaandeweg in huis Van Spangen. Die naam werd door tijdgenoten ook als Spanghen en Spangien geschreven, maar het bonst maakte graaf Hendrik het. Hij verbasterde de pandnaam in een document uit 1527 tot la maison d’Espaigne, het huis van Spanje. Een verklaarbare verschrijving, de heer van Breda woonde toen immers al een aantal jaren met zijn Spaanse eega in dat verre land dat keizer Karel V slechts als koning Carlos I kende.

Het grafelijke geschrift, noch enig ander document, werpt ook maar het minste licht op de bewoning van het pand in de twee decennia sinds het overlijden van Filips van Spangen. Slechts bekend is dat Johanna van der Merwede’s dochter, Lijsbeth van Wijfliet , en haar man, Goessen van Brecht, sinds 1516 als enigen het huis Van Spangen in bezit hadden (in dat jaar verkocht zuster Geertruyt Wyfliet hun haar aandeel in het eigendom).

Calculerende kanunnik deed z’n voordeel met de herbouw

Het Huis van Brecht in de Cingelstraat
Het Huis van Brecht in de Cingelstraat, eind jaren 1940 vastgelegd op glasnegatief.

Wanneer het gebouw opnieuw in de historie opduikt, is dat als een ruïne. Samen met 27 andere panden in de destijds 38 woonhuizen tellende Katerstraat, had de Grote Stadsbrand van 1534 ook het huis Van Spangen in de as gelegd. Zoals elders in de getroffen stadsdelen veel gebeurde, werd ook op dit perceel een houten noodwoning opgetrokken.

Met of zonder die noodbehuizing, was de verwoeste hofstede hoe dan ook een onzalig bezit geworden. Lijsbeth wilde de herbouwkosten niet ophoesten en toen zij als kinderloze weduwe in 1539 stierf, zat haar schoonfamilie opgescheept met de ondankbare taak de geblakerde kavel te verkopen.

Dat impopulaire klusje kreeg jonker Godert (Godevaert) van Brecht - die zelf het naar zijn familie genoemde Huis van Brecht aan de Cingelstraat bewoonde - in de maag gesplitst. Ten langen leste slaagde hij erin Baltazar Masschereel, de pastoor van Groot Zundert, er voor te interesseren. Maar het kostte de jonker nog een hoop gesoebat om van de geïnteresseerde een serieuze gegadigde te maken. Want voor een man Gods toonde Masschereel zich wel erg gewiekst in aardse zaken.

Het beeld rijst op van een calculerende carrièregeestelijke, die zijn schaapjes niet zozeer in de kerk, maar het liefst op het droge had. Bij de jonker bedong meneer pastoor dat hij eerst kon gaan bouwen en pas later afrekenen. Intussen regelde hij een stedelijke subsidie voor de constructie van een groen, leistenen dak en verzekerde hij zich van een plaats in het kapittel van Breda . Toen hij daar in 1541 zijn intrede had gedaan, kon hij bij een klooster in Geertruidenberg een hypotheek sluiten. Dat jaar begon Masschereel op de kaalgeslagen kavel te bouwen: een vierkant huis van twee woonlagen.

Fundamenten van het oude hofhuis
In december 1987 groeven Bredase archeologen in de park-entree aan de Catharinastraat fundamenten van het oude hofhuis op. (foto Johan van Gurp)

Het was ondertussen zeven jaar ná de Stadsbrand. Jonker van Brecht kon misschien alvast wat opgelucht ademhalen, maar geld had hij nog niet gezien, daar moest de adellijke familie nog vijf jaar op wachten. Pas nadat de calculerende kanunnik ook een voorerf, een hof en een erf rond zijn nieuwbouw-op-stand had laten aanleggen, nam hij er in 1546 zijn intrek in. Drie jaar later schreef hij het pastoraat van Loon-op-Zand en Sprang bij op zijn cv en in ’56 promoveerde hij ook nog eens tot deken van het Kapittel. Baltazar Masschereel overleed in 1559.

Het herbouwde Huis van Spangen kwam vervolgens in handen van ene Wouter Willekens, maar het ziet er naar uit dat de goede man er boven zijn stand woonde. De algemeen rentmeester van Willem van Oranje, seigneur Marc van Steelant, schoot Willekens in 1579 te hulp met een lening van 1700 karolusguldens. Als tegenprestatie mocht Van Steelant het huis gaan bewonen. Of dit Willekens op termijn onvoldoende soelaas bood of dat hij bijvoorbeeld zonder erfgenamen stierf, is onbekend, maar acht jaar later werd het chique hofhuis geveild. Van Steelant woonde er toen al niet meer. Als financiële rechterhand van Oranje had hij het ondertussen weer Spaans geworden Breda in 1582 moeten verlaten.

Jonkheer Jan van den Wijngaerde werd in ’87 de nieuwe pandeigenaar. Hij was sinds twee jaar drossaard van Breda en kan dus bezwaarlijk een Oranjeklant zijn geweest. Toen Breda in april 1590 door de Turfschiplist in handen van Maurits van Nassau was gevallen, maakte jonker Van den Wijngaerde dan ook dat ie al de volgende dag de stad uit was. Vijf jaar na dato kocht seigneur Van Steelant alsnog zijn voormalige woning aan de Katerstraet.

Na 1595 trok een hele stoet huurders door wat intussen Huis (Van) Steelant was gaan heten. De bekendste van hen was Maurits’ bastaarddochter Anna van Nassau, weduwe van de jonker Francois de Ferrier, heer van Morsant; hij was ritmeester in het door haar vader aangevoerde Staatse leger geweest. Anna woonde van 1647 tot 1652 in Huis Steelant, daarna huisde ze nog zo’n twintig jaar aan de overkant van de straat. Na haar dood in 1673 werd zij bijgezet in de grafkelder van haar echtgenoot onder het hoogkoor van de Grote Kerk, waar de zerk nog altijd aanwezig is. Huis Van Steelant bleef tot 1687 in familiebezit.

‘Uitvinder’ van Haagse hopje aan de rand van ’t Valleke geboren

De ‘Regtbank van Eersten Aanleg ‘
De ‘Regtbank van Eersten Aanleg ‘ was van 1829 tot ’92 gevestigd in het gebouw dat stond op de plaats van de huidige park-entree aan de Catharinastraat. Het pand had in 1818 een zo grondige, verbouwing ondergaan, dat het oorspronkelijke hofhuis uit 1546 er totaal niet meer herkenbaar in was. Let op de deur onder het bordes die toegang gaf tot de onderdoorgang naar het Valkenberg.

In de anderhalve eeuw waarin vervolgens tal van notabele types elkaar als eigenaars en (ver)huurders van Huis Steelant aflosten, is de meest vermeldenswaardige naam die van Hendrik baron Hop. Niet zozeer om ’s mans historisch belang als wel door een ‘folkloristische’ verdienste: in dit hofhuis tussen Valkenberg en Katerstraet verwekte de baron de latere ‘uitvinder’ van het internationaal vermaarde Haagse hopje. Het echtpaar Hop was er in mei 1718 komen wonen en op 29 oktober 1723 zag ‘Hopje’ – zijn latere koosnaampje onder vrienden - het levenslicht. Veel Bredase invloeden kan de boreling niet hebben ondergaan, want al een half jaar later verkasten papa en mama Hop naar de Residentiestad, maar het pand bleef nog tot 1777 in de familie. Junior zou de boeken ingaan als een op koffie verzotte Hagenees. Maar wij, Bredanaars, weten beter…

Vanaf 1818 onderging het 16e-eeuwse hofhuis een kapitale verbouwing. De drie vleugels werden elk met een verdieping verhoogd. Er verrees een imposante voorgevel met twee frontons en zeventien ramen en deuren. De terugspringende ruimte van het oude binnenplein c.q. voorplein werd grotendeels gevuld met een bordes, dat naar de in ionische stijl vormgegeven entree voerde. Een zwaar smeedijzeren hek sloot het voorplein af. Tot 1826 bleef het huis nog in particuliere handen.

Nu was er sinds de Napoleontische periode nogal wat in de rechtspraak veranderd en bijgevolg werd ook het werk van de rechtbank veel omvattender. Kort gezegd, de oude departementale rechtbank aan het Kasteelplein (gevestigd in het pand Justinus van Nassau op de hoek-Cingelstraat) was te klein geworden. In 1828 wees de gemeente Breda het magistraal verbouwde Huis Steelant aan het Rijk toe, om er de nieuwe Regtbank van Eersten Aanleg in onder te brengen.

Heren, neem geen meisjes mee het park in!

De achterzijde van het Gerechtsgebouw
De achterzijde van het Gerechtsgebouw , met de toegang tot de onderdoorgang naar de Catharinastraat (fotocollectie Breda’s Museum)

Nog datzelfde jaar volgde een interne verbouwing. Afgezien van een grote schilderbeurt een jaar ná de ingebruikname, veranderde aan het exterieur slechts één ding. En je moest er bijna van weten om het te zien. Achter een poortje onder het bordes liep nu een nauwe gang onder de rechtbank door naar het Valkenberg. Daartoe was bij de verbouwing een kamertje op de grondetage uitgebroken. Een select groepje sleutelhouders kon dankzij dit ‘voetgangerstunneltje’ overdag de groene weldaad van het indertijd geheel door huizen en de stadswal omsloten park genieten. Het was de HH sleuteldragers alleen niet toegestaan zich door een dienstmeisje – of ‘dienstmeisje’ - te laten vergezellen, een regel die niet zonder reden werd ingesteld… Aan de exclusieve parkgenoegens kwam een eind door de wallensloop van 1870, waardoor de noordzijde van het park open kwam te liggen. Zeven jaar later werd ’t Valleke een officiële publieksvoorziening: stadspark Valkenberg.

De rechtbank zetelde van 1829 tot ’92 in de Catharinastraat en verhuisde toen naar nieuwbouw op de hoek Kloosterlaan-Nassaustraat, een ‘ontwikkelingslocatie’ die destijds net zo nieuw was als tegenwoordig de Stationslaan, waar alweer een volgende rechtbank is verrezen.( Het ondertussen ook al weer verouderde rechtbankgebouw aan de Sluissingel, opvolger van dat aan de Kloosterlaan, is van 1986).

Door de sloop van het gerechtsgebouw in 1895 kreeg het Valkenberg - dat tot dan toe alleen via het Bouwerijstraatje toegankelijk was geweest - alsnog zijn uitnodigende zuid-entree. Extra cachet kreeg die door de plaatsing van het welbekende smeedijzeren hek met de dito armaturen (oorspronkelijk gaslantaarns). Eigenlijk was het een tweedehandsje; Breda had het siersmeedwerk overgenomen van de gemeente Dordrecht, waar het was overgeschoten na de liquidatie van een oude buitenplaats.

De nieuwe park-entree op een kleurenprent uit circa 1910.
De nieuwe park-entree op een kleurenprent uit circa 1910. Let op de Dordtse gaslantaarns die, weliswaar later omgebouwd tot elektrische armaturen, nu nog steeds dienstdoen.

De huidige parkingang aan het Kasteelplein dateert trouwens pas uit 1952. De oostelijke parkkant werd tien jaar later over de volle breedte blootgelegd bij de aanleg van de J.F. Kennedylaan.

Wordt vervolgd...

 

Lees hier alle Bredase verhalen.